Hoe is apartheid in Israël ontstaan en uitgebouwd?
Hoe is de veilige Joodse thuishaven na de Holocaust vanaf 1948 verworden tot de apartheidsstaat
Israël, waar uitsluitend alle Joden ter wereld welkom zijn, maar de oorspronkelijke Palestijnse
bewoners niet. Lucas Catherine en Charles Ducal leggen het uit in hun boek ‘Gaza. Geschiedenis
van de Palestijnse tragedie’. Dit is een uittreksel.
• Lucas Catherine en Charles Ducal
zaterdag 26 juli 2014
Hoe werd Israël na 1948 opgebouwd?
40 procent van de Palestijnen die nu op de Westelijke Jordaanoever leven, woonden oorspronkelijk
in wat nu Israël is. In Gaza is 80 procent van de bevolking afkomstig uit steden die nu Israëlisch
zijn.
De 418 dorpen waaruit de Palestijnen verdreven werden, kwamen via de Wet op de afwezige
eigenaars in handen van het Joods Nationaal Fonds (JNF). Dat wilde er nieuwe Joodse immigranten
vestigen, maar die waren niet zo makkelijk te vinden. De meeste Europese Joden, ook de
vluchtelingen uit nazi-Duitsland, verkozen immers andere bestemmingen dan het Beloofde Land.
Om het vacuüm op te vullen probeerde men Arabische Joden aan te trekken. Maar daarvan had
nauwelijks iemand ooit over het zionisme of het antisemitisme horen praten, zodat nogal wat
dorpen leeg bleven. Vele huizen waren bovendien tijdens de gevechten gedynamiteerd of
gebulldozerd.
Er werd besloten er dan maar bossen te planten. Die bossen gingen een grote propagandistische rol
spelen. Aan alle Joden ter wereld werd gevraagd om ter gelegenheid van een religieus feest, of bij
een blijde gebeurtenis in de familie, een boom, een bosje of een heel woud te planten.
Veel van de bossen werden genoemd naar zionistische leiders, of naar Europese staatslieden die
Israël door dik en dun steunden. Zo is er een Herzlwoud en een Balfourwoud, maar ook een Koning
Albert I-woud en een Koning Boudewijnwoud.
In de dorpen waarvan de infrastructuur tijdens de oorlog niet was verwoest, kwamen zich
langzamerhand nieuw geïmmigreerde Arabische en oosterse Joden vestigen.
Waarom is Israël de staat van alle Joden ter wereld en niet van de Palestijnen?
‘Er bestaat niet zoiets als een Palestijns volk in Palestina, zoiets heeft nooit bestaan.’– Golda Meir
Met bovenstaande uitspraak uit 1969 bevestigde de toenmalige Israëlische eerste minister
alleen maar wat al lang in wetten gegoten was. Niet alleen bestonden er voor Israël na 1948 geen
Palestijnen meer, er bestond ook niet zoiets als Palestijns grond- of ander bezit. Direct na de
uitroeping van de staat zorgden de zionistische leiders ervoor dat hun staat zo Joods mogelijk zou
zijn. Daarvoor vaardigden ze wetten uit.
Door de in 1952 gestemde Zionist Organisation-Jewish Agency Status Law werden de Zionistische
Wereldorganisatie en haar dochterorganisaties het Joodse Agentschap, het Keren Keyameth
LeIsrael en het Keren Hayesod samen met de Israëlische staat verantwoordelijk voor de integratie
van immigranten in Israël, de uitbouw van landbouwkolonies en de aanpak van de ontwikkeling.[ii]
De prominenten van de internationale zionistische organisaties verkregen daarbij een officiële
status in Israël.
De wet bepaalt dat ‘de rang tijdens plechtigheden en ceremonieën er als volgt zal uitzien: de
voorzitters van de zionistische executieve en van de algemene zionistenraad zullen onmiddellijk
volgen na de regering’.
De erevoorzitter van de Zionistische Wereldorganisatie Nahum Goldmann omschreef het in 1966
zo: ‘Wij hebben met de staat Israël een verbond gesloten dat ons taken oplegt die in andere landen
door de regering worden uitgevoerd. Dat is een abnormale situatie, maar de staat Israël bevindt
zich nu eenmaal in een abnormale situatie.’
Levi Eshkol, de derde premier van Israël, formuleerde het nog duidelijker: ‘De Zionistische
Wereldorganisatie en het KKL kregen ooit als taak het land op de vreemdelingen te heroveren...
Die taak is nu uitgebreid tot het doen bewerken van het land door het Joodse volk.’
Het gevolg was, zoals een parlementaire commissie het aanbeval: ‘Land beheerd door het KKL is
eigendom van het hele Joodse volk, in alle eeuwigheid, en mag niet verkocht of verpacht worden.
Ook op alle aan de staat toebehorend land zullen wij dit principe toepassen.’
De latere premier Menahem Begin vatte het principe zo samen: ‘Wij willen duidelijk maken dat de
grond in Israël toebehoort aan het volk van Israël. “Het volk van Israël” is een ruimer begrip
dan “de mensen die in Zion leven”, want het volk van Israël is over de hele wereld verspreid.’
Met de Palestijnen werd geen rekening gehouden. Het 23steZionistencongres in 1951 had het
dadelijk begrepen: ‘Het KKL zal de grond vrijmaken en aan het Joodsevolk schenken, niet aan de
staat, want met de huidige samenstelling van de bevolking is het niet zeker dat het land van de
staat Joods land zal zijn.’
De nationaliteitswetten
De Israëlische nationaliteit en het daaruit voortvloeiende recht om in het land te wonen, wordt
geregeld door aparte nationaliteitswetten. De Wet op Terugkeer geldt enkel voor Joden en dateert
van 5 juli 1950. Jood is al wie Joodse ouders heeft, wie getrouwd is met een Jood of waarvan een
van de grootouders Joods is. (Men gebruikte dus niet de religieuze definitie die zegt dat je moet
geboren zijn uit een joodse moeder, maar merkwaardig genoeg wél hetzelfde criterium als de
Nürnbergwetten van de nazi’s.) Deze Joden hebben het ‘recht op terugkeer’ en kunnen op
eenvoudig verzoek het staatsburgerschap verwerven.
Voor de Palestijnen geldt een aparte wet, het staatsburgerschap door residentie, die twee jaar later
goedgekeurd werd. Om Israëliër te worden, en zo in het eigen land Palestina te kunnen wonen,
moeten zij aan zeer strenge voorwaarden voldoen:[iii]
• de Palestijnse nationaliteit gehad hebben voor 1948;
• een bewijs kunnen voorleggen dat zij op het moment dat de wet werd gestemd,
ingeschreven waren in de bevolkingsregisters;
• bewijzen dat ze effectief in Israël verbleven op de dag dat de wet van kracht werd (14 juli 1952);
• bewijzen dat zij continu in hun verblijfplaats verbleven hebben tussen de datum dat de staat.
Israël werd uitgeroepen (15 mei 1948) en de datum dat de wet van kracht werd.
De wet sluit bijgevolg alle vluchtelingen en alle bewoners van de Westelijke Jordaanoever en van
Gaza uit. Slechts 1.000.000 van de 8.000.000 Palestijnen slaagden erin het Israëlisch
staatsburgerschap te verwerven.
Eén categorie bevond zich in een wel zeer opmerkelijke situatie: de Palestijnen die effectief in Israël
verblijven, nooit buiten hun streek zijn geweest, maar bijvoorbeeld tijdens de oorlog van 1948 zijn
gevlucht naar een buurdorp. Zij voldoen niet aan de vierde voorwaarde en kregen het
staatsburgerschap niet. Officieel zijn ze ‘aanwezige afwezigen’. Hoe kafkaiaans kun je worden...
De landwetten
De Wet op het eigendom van afwezigen uit 1950 heeft als doel alle grond en onroerend goed van
de vluchtelingen en de ‘afwezigen’ over te dragen aan de staat en het Joods Nationaal Fonds. Die
beheren deze gronden gezamenlijk volgens de statuten van het JNF die zeggen: ‘Verkoop,
verpachting of ruil kunnen slechts plaatsvinden als zij dienen voor de inplanting van Joden in het
land.’
Op deze manier werd 93 procent van het Israëlische grondgebied het ‘onvervreemdbare eigendom
van het hele Joodse volk’. Ook hier weer kafkaiaanse toestanden. Zo vluchtten er tijdens de oorlog
van 1948 nogal wat inwoners van de kuststad Akka vanuit de buitenwijken, die gemengd Joods-
Arabisch waren, naar de Arabische binnenstad. Het ging om een verplaatsing van nog geen
kilometer. Toch werden zij ‘afwezig’ verklaard en verloren al hun onroerend goed.
De Wet op het onbewerkte land werd al in 1949 van kracht en geeft de minister van landbouw
toestemming om ‘alle grond die niet bewerkt wordt’ op te eisen. De wet wordt vaak gecombineerd
met de Uitzonderingswet op de veiligheidszones uit hetzelfde jaar. Een dorp wordt tot
veiligheidszone (militair gebied) verklaard waardoor niemand er mag wonen, de grond blijft
onbewerkt en wordt daarna toegewezen aan de Joodse staat.
Bovenstaande wetten verlenen in principe alleen maar een tijdelijk eigendomsrecht aan de
Israëlische staat. Deze toestand moest bestendigd worden. Daarom werd in 1953 deWet op de
verwerving van land goedgekeurd. Deze wet geeft de minister van Financiën het recht
wederrechtelijk toegeëigende definitief tot onvervreemdbaar eigendom van de staat te maken. Het
waren de kibboetsen die het meest van deze wetten profiteerden.
De Wet op de Ruimtelijke Ordening werd in 1965 van kracht. Die wet legde de woonzones vast en
de Bijzondere Plannen van Aanleg (bpa). 123 Arabische steden en dorpen werden officieel erkend,
maar honderden andere Palestijnse dorpjes, gehuchten en bedoeïenendorpen werden ‘vergeten’.
Artikel 157a van de wet bepaalt dat woongebieden die niet in de bpa’s voorkomen geen recht
hebben op water, elektriciteit, telefoonaansluiting, scholen en klinieken. Nu zijn er zo’n 1440
illegale Palestijnse dorpjes en gehuchten, vooral in Galilea en in de Negev.
De ongeschreven wetten
Israël is niet alleen de staat van zijn inwoners, maar een Joodse staat. En meer bepaald de staat
van alle Joden ter wereld. Daarom wordt er een onderscheid gemaakt tussen staatsburgerschap en
nationaliteit. De Palestijnen die niet werden verdreven in 1948 bezitten wel het Israëlische
staatsburgerschap maar niet de nationaliteit. Er bestaat alleen een Joodse nationaliteit.
De basisinfrastructuur (land, water, openbare werken, enz.) wordt in Israël niet alleen door de
staat beheerd, maar ook door de Nationale Instellingen, te weten de zionistische instellingen. Er
zijn dus twee financieringsbronnen: de regering die voor alle staatsburgers werkt, of ze nu Joods of
Palestijns zijn, en de Nationale Instellingen die alleen voor Joodse dorpen en steden werken.
Die eten bijgevolg uit twee ruiven: die van de staat en die van de zionistische fondsen. Niet te
verwonderen dus dat voorzieningen zoals wegen, irrigatie, riolering, asfaltering, onderwijs en
gezondheid heel wat slechter zijn in de ‘Arabische sector’ dan in de ‘Joodse sector’.
Het analfabetisme is driemaal hoger bij Palestijnen dan bij Joden. Palestijnen hebben geen eigen
Arabischtalige universiteit, hoewel ze die al jaren proberen te stichten in Nazareth, de grootste
Palestijnse stad. De werkloosheid is bij Palestijnen veel hoger dan bij de Joden.
De achterstelling is ook te merken aan de inkomens. In de statistieken voor de hoogste inkomens
komen Palestijnen gewoon niet voor, terwijl ze 34,5 procent uitmaken bij de laagste inkomens. De
sociale gevolgen zijn er naar. 7,6 procent van de Palestijnen leeft met meer dan drie personen in
één kamer, bij de Joden is dit slechts 0,6 procent.
Israël besteedt slechts 2 procent van zijn gezondheidsbudget aan de Israëlische Palestijnen
waardoor de kindersterfte in het eerste levensjaar er vier keer hoger ligt dan bij de Joden.[iv]
Een Joodse stad heeft gemiddeld vijf keer meer gemeentepersoneel dan een Palestijnse met
evenveel inwoners. Het aantal kilometers stoep ligt tientallen keren hoger in Joodse nederzettingen.
[v] Alle Palestijnse dorpen en steden hebben huisvestingsproblemen omdat grote delen van het
grondgebied werden onteigend.
In 1945 had elke Palestijn gemiddeld 1,9 ha landbouwgrond tot zijn beschikking, in 1949 was dit al
gedaald tot 0,35 ha en in 1990 was dit nog slechts 0,07 ha. Ondertussen is het nog gedaald.
98 procent van het water gaat naar Joodse nederzettingen, met de kibboetsen als grootste
afnemers, en slechts 2,1 procent naar de Palestijnse gezinnen. Het water wordt verdeeld via de
National Watercarrier. Uit het Meer van Galilea wordt water in een grote pijpleiding gepompt die
door heel Israël naar het zuiden loopt, tot aan de Negev. Maar aftakkingen naar de Palestijnse
dorpen die naast de pijpleiding liggen, zijn er bijna niet. De National Watercarrier loopt wel door
hun gebied, er werd grond voor onteigend, maar ze hebben er geen aansluiting op.
Waar leeft de Palestijnse bevolking van Israël?
Er zijn de zuiver Arabische steden als Nazareth (65.000 inwoners), Um al Faham (41.000),
Shefa'amr (31.000) of Tamra (28.000). Dan zijn er de gemengde steden, waar ze in aparte
verkrotte wijken wonen: Lydda (10 procent, 14.000), Ramla (20 procent), Akka (45 procent, de
oude historische stad is in grote mate Palestijns), Jaffa (19.000) en Haifa (26.000).
En er zijn de 123 ‘erkende’ dorpen. Deze dorpen liggen vooral in Galilea, in een smalle strook die
langs de grens met de Westelijke Jordaanoever loopt tussen Caesarea en Tel Aviv. Verder leven er
120.000 Palestijnen in de Negev, het merendeel bedoeïenen.
In heel noordelijk Israël vormen de Palestijnen de meerderheid van de bevolking (52 procent). In
Galilea vormen ze een ruime meerderheid van meer dan 80 procent, en in het district Akka maken
ze 70 procent van de bevolking uit. In de Negev vormen zij 25 procent van de bevolking, maar
bezitten ze slechts 2 procent van het land. Toch zijn er daar meer Palestijnse bedoeïenen die aan
landbouw doen dan Joodse landbouwers. De Negev telt drie Palestijnse bedoeïenensteden: Rahat
(43.000), Tel al Sabi (14.000) en Laqiya (9000).
Al deze Palestijnse steden en dorpen, die gelukkig niet werden verwoest zoals de 418 die in 1948
wel werden verwoest, moesten massaal grond inleveren voor nieuwe kolonisten. Een paar
voorbeelden uit centraal-Galilea: Tamra, van 30.549 dunam naar 14.489 in 1962; Nazareth, van
12.599 naar 8.325 dunam; Shafa'amr, van 58.725 naar 10.371 dunam.
(nvdr: één dunam is ongeveer 0,9 hectare).
Lucas Catherine en Charles Ducal
'Gaza. Geschiedenis van de Palestijnse tragedie' (EPO, 2009)
• [i] Golda Meir, in de krant Maariv, 15 juni 1969.
• [ii] Lehn & Davis, o.c., p.96-114.
• [iii] Y. Freudenheim, Die Staatsordnung Israels, München, 1963, p.246-5. U. Davis,
‘La loi sur le retour’, in Actes du Colloque Palestine, Brussel, 1976, p.145-158.
• [iv] Cfr de betreffende tabellen in Central Bureau of Statistics, Statistical Abstract
of Israel, op internet: ww.cls.gov.il/shnaton.
• [v] Lucas Catherine, De Palestijnen een volk teveel?, EPO, Berchem 1988, p.15-16,
gecompileerd uit: Society in Israel, 1980; Families in Israel, 1975-77; Statistical
Abstract, 1987 (publicaties Central Bureau of Statistics).
http://www.dewereldmorgen.be/artikel/2014/07/26/hoe-is-apartheid-in-israel-ontstaan-en-uitgebouwd
Hoe is de veilige Joodse thuishaven na de Holocaust vanaf 1948 verworden tot de apartheidsstaat
Israël, waar uitsluitend alle Joden ter wereld welkom zijn, maar de oorspronkelijke Palestijnse
bewoners niet. Lucas Catherine en Charles Ducal leggen het uit in hun boek ‘Gaza. Geschiedenis
van de Palestijnse tragedie’. Dit is een uittreksel.
• Lucas Catherine en Charles Ducal
zaterdag 26 juli 2014
Hoe werd Israël na 1948 opgebouwd?
40 procent van de Palestijnen die nu op de Westelijke Jordaanoever leven, woonden oorspronkelijk
in wat nu Israël is. In Gaza is 80 procent van de bevolking afkomstig uit steden die nu Israëlisch
zijn.
De 418 dorpen waaruit de Palestijnen verdreven werden, kwamen via de Wet op de afwezige
eigenaars in handen van het Joods Nationaal Fonds (JNF). Dat wilde er nieuwe Joodse immigranten
vestigen, maar die waren niet zo makkelijk te vinden. De meeste Europese Joden, ook de
vluchtelingen uit nazi-Duitsland, verkozen immers andere bestemmingen dan het Beloofde Land.
Om het vacuüm op te vullen probeerde men Arabische Joden aan te trekken. Maar daarvan had
nauwelijks iemand ooit over het zionisme of het antisemitisme horen praten, zodat nogal wat
dorpen leeg bleven. Vele huizen waren bovendien tijdens de gevechten gedynamiteerd of
gebulldozerd.
Er werd besloten er dan maar bossen te planten. Die bossen gingen een grote propagandistische rol
spelen. Aan alle Joden ter wereld werd gevraagd om ter gelegenheid van een religieus feest, of bij
een blijde gebeurtenis in de familie, een boom, een bosje of een heel woud te planten.
Veel van de bossen werden genoemd naar zionistische leiders, of naar Europese staatslieden die
Israël door dik en dun steunden. Zo is er een Herzlwoud en een Balfourwoud, maar ook een Koning
Albert I-woud en een Koning Boudewijnwoud.
In de dorpen waarvan de infrastructuur tijdens de oorlog niet was verwoest, kwamen zich
langzamerhand nieuw geïmmigreerde Arabische en oosterse Joden vestigen.
Waarom is Israël de staat van alle Joden ter wereld en niet van de Palestijnen?
‘Er bestaat niet zoiets als een Palestijns volk in Palestina, zoiets heeft nooit bestaan.’– Golda Meir
Met bovenstaande uitspraak uit 1969 bevestigde de toenmalige Israëlische eerste minister
alleen maar wat al lang in wetten gegoten was. Niet alleen bestonden er voor Israël na 1948 geen
Palestijnen meer, er bestond ook niet zoiets als Palestijns grond- of ander bezit. Direct na de
uitroeping van de staat zorgden de zionistische leiders ervoor dat hun staat zo Joods mogelijk zou
zijn. Daarvoor vaardigden ze wetten uit.
Door de in 1952 gestemde Zionist Organisation-Jewish Agency Status Law werden de Zionistische
Wereldorganisatie en haar dochterorganisaties het Joodse Agentschap, het Keren Keyameth
LeIsrael en het Keren Hayesod samen met de Israëlische staat verantwoordelijk voor de integratie
van immigranten in Israël, de uitbouw van landbouwkolonies en de aanpak van de ontwikkeling.[ii]
De prominenten van de internationale zionistische organisaties verkregen daarbij een officiële
status in Israël.
De wet bepaalt dat ‘de rang tijdens plechtigheden en ceremonieën er als volgt zal uitzien: de
voorzitters van de zionistische executieve en van de algemene zionistenraad zullen onmiddellijk
volgen na de regering’.
De erevoorzitter van de Zionistische Wereldorganisatie Nahum Goldmann omschreef het in 1966
zo: ‘Wij hebben met de staat Israël een verbond gesloten dat ons taken oplegt die in andere landen
door de regering worden uitgevoerd. Dat is een abnormale situatie, maar de staat Israël bevindt
zich nu eenmaal in een abnormale situatie.’
Levi Eshkol, de derde premier van Israël, formuleerde het nog duidelijker: ‘De Zionistische
Wereldorganisatie en het KKL kregen ooit als taak het land op de vreemdelingen te heroveren...
Die taak is nu uitgebreid tot het doen bewerken van het land door het Joodse volk.’
Het gevolg was, zoals een parlementaire commissie het aanbeval: ‘Land beheerd door het KKL is
eigendom van het hele Joodse volk, in alle eeuwigheid, en mag niet verkocht of verpacht worden.
Ook op alle aan de staat toebehorend land zullen wij dit principe toepassen.’
De latere premier Menahem Begin vatte het principe zo samen: ‘Wij willen duidelijk maken dat de
grond in Israël toebehoort aan het volk van Israël. “Het volk van Israël” is een ruimer begrip
dan “de mensen die in Zion leven”, want het volk van Israël is over de hele wereld verspreid.’
Met de Palestijnen werd geen rekening gehouden. Het 23steZionistencongres in 1951 had het
dadelijk begrepen: ‘Het KKL zal de grond vrijmaken en aan het Joodsevolk schenken, niet aan de
staat, want met de huidige samenstelling van de bevolking is het niet zeker dat het land van de
staat Joods land zal zijn.’
De nationaliteitswetten
De Israëlische nationaliteit en het daaruit voortvloeiende recht om in het land te wonen, wordt
geregeld door aparte nationaliteitswetten. De Wet op Terugkeer geldt enkel voor Joden en dateert
van 5 juli 1950. Jood is al wie Joodse ouders heeft, wie getrouwd is met een Jood of waarvan een
van de grootouders Joods is. (Men gebruikte dus niet de religieuze definitie die zegt dat je moet
geboren zijn uit een joodse moeder, maar merkwaardig genoeg wél hetzelfde criterium als de
Nürnbergwetten van de nazi’s.) Deze Joden hebben het ‘recht op terugkeer’ en kunnen op
eenvoudig verzoek het staatsburgerschap verwerven.
Voor de Palestijnen geldt een aparte wet, het staatsburgerschap door residentie, die twee jaar later
goedgekeurd werd. Om Israëliër te worden, en zo in het eigen land Palestina te kunnen wonen,
moeten zij aan zeer strenge voorwaarden voldoen:[iii]
• de Palestijnse nationaliteit gehad hebben voor 1948;
• een bewijs kunnen voorleggen dat zij op het moment dat de wet werd gestemd,
ingeschreven waren in de bevolkingsregisters;
• bewijzen dat ze effectief in Israël verbleven op de dag dat de wet van kracht werd (14 juli 1952);
• bewijzen dat zij continu in hun verblijfplaats verbleven hebben tussen de datum dat de staat.
Israël werd uitgeroepen (15 mei 1948) en de datum dat de wet van kracht werd.
De wet sluit bijgevolg alle vluchtelingen en alle bewoners van de Westelijke Jordaanoever en van
Gaza uit. Slechts 1.000.000 van de 8.000.000 Palestijnen slaagden erin het Israëlisch
staatsburgerschap te verwerven.
Eén categorie bevond zich in een wel zeer opmerkelijke situatie: de Palestijnen die effectief in Israël
verblijven, nooit buiten hun streek zijn geweest, maar bijvoorbeeld tijdens de oorlog van 1948 zijn
gevlucht naar een buurdorp. Zij voldoen niet aan de vierde voorwaarde en kregen het
staatsburgerschap niet. Officieel zijn ze ‘aanwezige afwezigen’. Hoe kafkaiaans kun je worden...
De landwetten
De Wet op het eigendom van afwezigen uit 1950 heeft als doel alle grond en onroerend goed van
de vluchtelingen en de ‘afwezigen’ over te dragen aan de staat en het Joods Nationaal Fonds. Die
beheren deze gronden gezamenlijk volgens de statuten van het JNF die zeggen: ‘Verkoop,
verpachting of ruil kunnen slechts plaatsvinden als zij dienen voor de inplanting van Joden in het
land.’
Op deze manier werd 93 procent van het Israëlische grondgebied het ‘onvervreemdbare eigendom
van het hele Joodse volk’. Ook hier weer kafkaiaanse toestanden. Zo vluchtten er tijdens de oorlog
van 1948 nogal wat inwoners van de kuststad Akka vanuit de buitenwijken, die gemengd Joods-
Arabisch waren, naar de Arabische binnenstad. Het ging om een verplaatsing van nog geen
kilometer. Toch werden zij ‘afwezig’ verklaard en verloren al hun onroerend goed.
De Wet op het onbewerkte land werd al in 1949 van kracht en geeft de minister van landbouw
toestemming om ‘alle grond die niet bewerkt wordt’ op te eisen. De wet wordt vaak gecombineerd
met de Uitzonderingswet op de veiligheidszones uit hetzelfde jaar. Een dorp wordt tot
veiligheidszone (militair gebied) verklaard waardoor niemand er mag wonen, de grond blijft
onbewerkt en wordt daarna toegewezen aan de Joodse staat.
Bovenstaande wetten verlenen in principe alleen maar een tijdelijk eigendomsrecht aan de
Israëlische staat. Deze toestand moest bestendigd worden. Daarom werd in 1953 deWet op de
verwerving van land goedgekeurd. Deze wet geeft de minister van Financiën het recht
wederrechtelijk toegeëigende definitief tot onvervreemdbaar eigendom van de staat te maken. Het
waren de kibboetsen die het meest van deze wetten profiteerden.
De Wet op de Ruimtelijke Ordening werd in 1965 van kracht. Die wet legde de woonzones vast en
de Bijzondere Plannen van Aanleg (bpa). 123 Arabische steden en dorpen werden officieel erkend,
maar honderden andere Palestijnse dorpjes, gehuchten en bedoeïenendorpen werden ‘vergeten’.
Artikel 157a van de wet bepaalt dat woongebieden die niet in de bpa’s voorkomen geen recht
hebben op water, elektriciteit, telefoonaansluiting, scholen en klinieken. Nu zijn er zo’n 1440
illegale Palestijnse dorpjes en gehuchten, vooral in Galilea en in de Negev.
De ongeschreven wetten
Israël is niet alleen de staat van zijn inwoners, maar een Joodse staat. En meer bepaald de staat
van alle Joden ter wereld. Daarom wordt er een onderscheid gemaakt tussen staatsburgerschap en
nationaliteit. De Palestijnen die niet werden verdreven in 1948 bezitten wel het Israëlische
staatsburgerschap maar niet de nationaliteit. Er bestaat alleen een Joodse nationaliteit.
De basisinfrastructuur (land, water, openbare werken, enz.) wordt in Israël niet alleen door de
staat beheerd, maar ook door de Nationale Instellingen, te weten de zionistische instellingen. Er
zijn dus twee financieringsbronnen: de regering die voor alle staatsburgers werkt, of ze nu Joods of
Palestijns zijn, en de Nationale Instellingen die alleen voor Joodse dorpen en steden werken.
Die eten bijgevolg uit twee ruiven: die van de staat en die van de zionistische fondsen. Niet te
verwonderen dus dat voorzieningen zoals wegen, irrigatie, riolering, asfaltering, onderwijs en
gezondheid heel wat slechter zijn in de ‘Arabische sector’ dan in de ‘Joodse sector’.
Het analfabetisme is driemaal hoger bij Palestijnen dan bij Joden. Palestijnen hebben geen eigen
Arabischtalige universiteit, hoewel ze die al jaren proberen te stichten in Nazareth, de grootste
Palestijnse stad. De werkloosheid is bij Palestijnen veel hoger dan bij de Joden.
De achterstelling is ook te merken aan de inkomens. In de statistieken voor de hoogste inkomens
komen Palestijnen gewoon niet voor, terwijl ze 34,5 procent uitmaken bij de laagste inkomens. De
sociale gevolgen zijn er naar. 7,6 procent van de Palestijnen leeft met meer dan drie personen in
één kamer, bij de Joden is dit slechts 0,6 procent.
Israël besteedt slechts 2 procent van zijn gezondheidsbudget aan de Israëlische Palestijnen
waardoor de kindersterfte in het eerste levensjaar er vier keer hoger ligt dan bij de Joden.[iv]
Een Joodse stad heeft gemiddeld vijf keer meer gemeentepersoneel dan een Palestijnse met
evenveel inwoners. Het aantal kilometers stoep ligt tientallen keren hoger in Joodse nederzettingen.
[v] Alle Palestijnse dorpen en steden hebben huisvestingsproblemen omdat grote delen van het
grondgebied werden onteigend.
In 1945 had elke Palestijn gemiddeld 1,9 ha landbouwgrond tot zijn beschikking, in 1949 was dit al
gedaald tot 0,35 ha en in 1990 was dit nog slechts 0,07 ha. Ondertussen is het nog gedaald.
98 procent van het water gaat naar Joodse nederzettingen, met de kibboetsen als grootste
afnemers, en slechts 2,1 procent naar de Palestijnse gezinnen. Het water wordt verdeeld via de
National Watercarrier. Uit het Meer van Galilea wordt water in een grote pijpleiding gepompt die
door heel Israël naar het zuiden loopt, tot aan de Negev. Maar aftakkingen naar de Palestijnse
dorpen die naast de pijpleiding liggen, zijn er bijna niet. De National Watercarrier loopt wel door
hun gebied, er werd grond voor onteigend, maar ze hebben er geen aansluiting op.
Waar leeft de Palestijnse bevolking van Israël?
Er zijn de zuiver Arabische steden als Nazareth (65.000 inwoners), Um al Faham (41.000),
Shefa'amr (31.000) of Tamra (28.000). Dan zijn er de gemengde steden, waar ze in aparte
verkrotte wijken wonen: Lydda (10 procent, 14.000), Ramla (20 procent), Akka (45 procent, de
oude historische stad is in grote mate Palestijns), Jaffa (19.000) en Haifa (26.000).
En er zijn de 123 ‘erkende’ dorpen. Deze dorpen liggen vooral in Galilea, in een smalle strook die
langs de grens met de Westelijke Jordaanoever loopt tussen Caesarea en Tel Aviv. Verder leven er
120.000 Palestijnen in de Negev, het merendeel bedoeïenen.
In heel noordelijk Israël vormen de Palestijnen de meerderheid van de bevolking (52 procent). In
Galilea vormen ze een ruime meerderheid van meer dan 80 procent, en in het district Akka maken
ze 70 procent van de bevolking uit. In de Negev vormen zij 25 procent van de bevolking, maar
bezitten ze slechts 2 procent van het land. Toch zijn er daar meer Palestijnse bedoeïenen die aan
landbouw doen dan Joodse landbouwers. De Negev telt drie Palestijnse bedoeïenensteden: Rahat
(43.000), Tel al Sabi (14.000) en Laqiya (9000).
Al deze Palestijnse steden en dorpen, die gelukkig niet werden verwoest zoals de 418 die in 1948
wel werden verwoest, moesten massaal grond inleveren voor nieuwe kolonisten. Een paar
voorbeelden uit centraal-Galilea: Tamra, van 30.549 dunam naar 14.489 in 1962; Nazareth, van
12.599 naar 8.325 dunam; Shafa'amr, van 58.725 naar 10.371 dunam.
(nvdr: één dunam is ongeveer 0,9 hectare).
Lucas Catherine en Charles Ducal
'Gaza. Geschiedenis van de Palestijnse tragedie' (EPO, 2009)
• [i] Golda Meir, in de krant Maariv, 15 juni 1969.
• [ii] Lehn & Davis, o.c., p.96-114.
• [iii] Y. Freudenheim, Die Staatsordnung Israels, München, 1963, p.246-5. U. Davis,
‘La loi sur le retour’, in Actes du Colloque Palestine, Brussel, 1976, p.145-158.
• [iv] Cfr de betreffende tabellen in Central Bureau of Statistics, Statistical Abstract
of Israel, op internet: ww.cls.gov.il/shnaton.
• [v] Lucas Catherine, De Palestijnen een volk teveel?, EPO, Berchem 1988, p.15-16,
gecompileerd uit: Society in Israel, 1980; Families in Israel, 1975-77; Statistical
Abstract, 1987 (publicaties Central Bureau of Statistics).
http://www.dewereldmorgen.be/artikel/2014/07/26/hoe-is-apartheid-in-israel-ontstaan-en-uitgebouwd