Uigeschreven Lezing
Nummer 1
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Over geluk en kennis
Hoe wij met de juiste kennis volgens Spinoza ons geluk kunnen bereiken
Rikus Koops
6 januari 2014 Versie: 1.0
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
STEEKWOORDEN:
Geluk, soorten kennis, rede, intuïtie, God
OPMERKING:
Deze tekst is een weergave van de lezing door Rikus Koops gehouden op een symposium
georganiseerd door Stichting Rozenkruis op zaterdag 26 oktober 2013 te Utrecht. De tekst is
geen letterlijke weergave van de gehouden lezing maar is een voorafgaande langere versie
die dezelfde onderwerpen en strekking heeft.
Voor verder informatie: www.overspinoza.nl.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
NOTITIES:
Copyright R. Koops 2014. Niets uit deze uitgave mag op enige wijze vermenigvuldigd worden tenzij vooraf
toestemming is verleend. Voor informatie of opmerkingen kunt u zich wenden tot
info@overspinoza.nl. UITGESCHREVEN LEZING OVER GELUK EN KENNIS
Ik wil beginnen met het bedanken van de Stichting Rozenkruis voor het organiseren van deze
dag en voor het uitnodigen van mij als gastspreker. Het als altijd goed als Spinoza onder de
aandacht wordt gebracht en ik draag graag bij aan een beter begrip van zijn denken.
De eerlijkheid gebied mij om te zeggen dat het thema van vandaag, “Het koninkrijk van
binnen/wat is innerlijk leven” mij niet direct aansprak en zelfs een beetje huiverig maakte.
Spinoza nodigt door zijn terminologie uit tot een ietwat mystieke en esoterische uitleg. Ik ben
echter van mening dat een juist begrip van zijn denken weinig tot geen ruimte laat voor deze
mystiek maar dat zijn systeem juist zeer rationeel en wiskundig is. Voor mij is Spinoza zeer
praktisch, concreet en met beide voeten op de grond. Een intuïtief voelen of ongegrond
ervaren past niet bij zijn filosofie. Als de uitnodiging voor deze dag spreekt over rede, passies
en een helder denken dan past dit uitstekend, dit zijn duidelijke thema’s van Spinoza. Maar
de koninklijke ambiance kan ik vervolgens niet direct rijmen. Maar dit weerhoudt mij er niet
van om u iets duidelijk te maken over het denken van Spinoza. Ik zal mij daarbij concentreren
op drie steekwoorden die nadrukkelijk worden gebruikt in de uitnodiging voor deze dag, te
weten God, de Rede en de Intuïtie. Door middel van deze steekwoorden zal ik u in het kort
door het denken van Spinoza leiden. Als afronding zal ik terugkomen op mijn bedenkingen.
Twee van deze drie termen hebben betrekking op kennis de wij kunnen hebben en de waarde
die dit voor ons heeft; de eerste term, God, staat hier buiten of beter gezegd boven. Toch is
ook dit begrip bij Spinoza geworteld in onze kennis. Om dit duidelijk te maken zal ik
beginnen bij een boek dat Spinoza als één van de eerste werken schreef, namelijk de
Verhandeling over de Verbetering van het Verstand. In dat werkje, dat hij nooit heeft
afgerond, geeft Spinoza op de meest persoonlijke wijze aan wat het doel van zijn zoektocht is,
hij is op zoek naar het ware en werkelijke geluk. Direct op de eerste pagina’s van de
Verbetering van het Verstand maakt hij duidelijk dat dit geen zoeken naar plat geluk is; het
streven naar rijkdom, eer en lust wijst Spinoza resoluut af door op te merken dat deze slechts
een tijdelijk geluk geven, een geluk dat bovendien tegelijk gepaard gaat met negatieve zaken
als angsten om geld te verliezen en de afhankelijkheid van de veranderlijke mening van
anderen. Het ware, werkelijke en bestendige geluk is in deze dingen niet te vinden en
Spinoza gaat daarom al denkend verder op zoek naar zaken die dit geluk wel zouden geven.
Al denkend komt hij tot de vaststelling dat dit denken hem in staat stelt zich te onttrekken
aan het streven naar tijdelijk geluk en hem een vorm van rust geeft die weldadig is. Dit zet
hem ertoe aan om het denken, ofwel het zoeken naar ware kennis, niet alleen te beschouwen
als methode voor het vinden van zaken die geluk brengen maar als zaak die zelf geluk
schenkt. Het denken is niet alleen de weg maar ook het doel. Maar, stelt hij dan, welke kennis
is dan het beste. Hij onderkent dat niet alle kennis die we hebben van dezelfde waarde is.
Sommige ideeën die we hebben zijn onwaar en betwijfelbaar en bieden daardoor geen zeker
geluk. Welke ideeën zijn waar en standvastig om dit geluk wel te bieden?
Ook hiervoor heeft Spinoza niet veel tekst nodig. Onze ideeën en de kwaliteit van onze
ideeën wordt bepaald door het object waar het een idee van is. Des te beter het object, des te
beter het idee. Het beste idee is zodoende het idee van het beste en grootste object dat we
kunnen bedenken en dat is, en daar hebben we het eerste steekwoord, God. Ons geluk ligt in
het idee dat wij van God hebben.
In de Verbetering van het Verstand gaat Spinoza verder op zoek naar een systeem voor het
afleiden van juiste en ware kennis, maar hij blijft terugkomen bij het idee van God. Zo
concludeert hij, in tegenstelling tot wat Descartes beweert, dat een methode voor waarheid
niet kan bestaan. Een dergelijke methode is immers ook een idee waarvan de waarheid
vastgesteld dient te worden. Met een methode. Ook een sceptische houding, namelijk dat
geen enkel idee waar is, wijst hij nadrukkelijk af. Als geen enkel idee waar kan zijn, is deze
vaststelling toch een waarheid en is er dus minimaal één idee waar. Scepticisme bijt zich in de
staart. Wat blijft er dan nog over om tot de waarheid te komen? Spinoza komt met een even
vernuftig als eenvoudig recept. Hij stelt dat we noodzakelijk behept zijn met een verzameling
ideeën, rijp en groen, waar en onwaar. Deze ideeën houden verband met elkaar en zijn aan
elkaar gerelateerd. Hoe omvangrijker het verband en hoe groter de hoeveelheid relatie, des te
groter de waarheid. Zoals we vanuit de oertijd zijn begonnen met eenvoudige
gereedschappen en hiermee steeds ingewikkelder gereedschappen hebben gebouwd, zo
kunnen we onze bestaande collectie ideeën inzetten om ideeën te krijgen met een grotere
waarheid. In theorie kunnen we met elke willekeurige set ideeën beginnen maar de kortste
route is natuurlijk om te beginnen met een idee die al maximaal waar is. Het idee dat hieraan
voldoet moet veel verband hebben en veel relaties en er is geen beter idee dat hier aan
voldoet dan het idee van God.
In “de Verbetering van het Verstand” komt Spinoza tot het inzicht dat het idee van God het
beste uitgangspunt is voor onze zoektocht naar waarheid en geluk en tegelijk trekt hij de
conclusie dat ware kennis van God het einddoel van deze zoektocht is. Daarmee hebben we
in essentie de kortste samenvatting van de filosofie van Spinoza te pakken. Spinoza doorziet
dit ook en stopt met het verder uitwerken van de Verbetering van het Verstand en begint met
een nieuwe uiteenzetting. Dat is de Korte Verhandeling, een boek dat de opmaat gaat vormen
van zijn hoofdwerk, de Ethica. De conclusie uit de Verbetering van het Verstand neemt hij in
deze werken over, hij begint met God als basis en bouwt op dit idee zijn gehele systeem op.
In de Korte Verhandeling, en in de Ethica, valt Spinoza daarmee meteen met de deur in huis
en hij begint met het bewijs dat God bestaat. Dit bestaan volgt uit de kenmerken die het idee
van God moet hebben om te voldoen aan de eis dat het een idee is van het grootste en
hoogste mogelijk en met een maximum aan relaties en verbanden. God moet daardoor
oneindig, onbeperkt en onafhankelijk en oorzaakloos (of oorzaak van zichzelf zijn). Uit het
idee van God moet noodzakelijk volgen dat God bestaat.
Na dit bewijs onderzoekt Spinoza wat God is. Hij ontwikkelt een metafysica waarin de
begrippen substantie, attributen en modi een belangrijke rol spelen en onderzoekt de
eigenschappen van deze begrippen om vast te stellen dat daaruit volgt dat God samenvalt
met de enige substantie en dat God daarmee alles is wat er bestaat. Buiten God kan er niets
bestaan, God is de enige substantie.
Spinoza bespreekt de eigenschappen die God toebehoren. God is bijvoorbeeld de oorzaak van
alles en de wijze waarop Hij dit is vertelt ons veel over God. Hij is bijvoorbeeld niet een
oorzaak die gevolgen buiten hemzelf voortbrengt, een buiten de wereld bestaande God, maar
hij is een oorzaak die de gevolgen binnen zichzelf voortbrengt, een immanente oorzaak. Hij
brengt alles in zichzelf voort en niets kan zonder God bestaan of zonder hem gedacht
worden. God is een volledig vrije oorzaak en tegelijk een noodzakelijke oorzaak. Dit mag
tegenstrijdig lijken maar is volstrekt logisch. God kan door niets gedwongen worden omdat
er buiten hem niets bestaat en is daarom vrij. Aan de andere kant kan God zich niet anders
ontwikkelen en kan hij zaken niet anders voortbrengen dan hij daadwerkelijk doet. Op
dezelfde wijze is God goed en volmaakt, er is geen andere mogelijkheid dan de werkelijkheid
die zich in God voordoet. Het enige mogelijk kan niet anders dan volmaakt zijn, er is niets
om het mee te vergelijken.
We moeten ervoor waken om het begrip God zoals gebruikt door Spinoza te verwarren met
noties gevoed vanuit religieuze oorsprong. Spinoza’s God is echter in het geheel geen wezen
dat buiten de wereld staat, die ons lot bepaalt, ons stuurt, die onze gebeden verhoort en ons
kan helpen of straffen. Deze God, zo legt Spinoza haarfijn uit, is enkel een projectie vanuit ons
eigen bestaan. Het gevoel dat wij doelgericht handelen vertalen we naar de natuur om ons
heen en ook daarin proberen we doelgerichtheid te vinden. Er bestaat echter geen doel in de
natuur, de natuur of God is alles wat er is en buiten haar bestaat er niets. Pas als we de fictie
van een doel opgeven kunnen we beginnen om de God van Spinoza te begrijpen en los te zien
van de religieuze God.
Deze God of Natuur is het onveranderlijke substraat van onze wereld, de eeuwige en
onbeperkte basis van alles wat we om ons heen zien. Om ons heen zien we echter geen
onveranderlijke wereld maar een constant veranderende en wervelende beweging. Hoe valt
dit te rijmen met de onveranderlijke Natuur? Hiervoor past Spinoza een tweede categorie
bestaanswijze toe. De eerste categorie, onafhankelijk, onveranderlijk, en oorzaak van zichzelf,
is God. De tweede categorie, afhankelijk, veranderlijk en veroorzaakt door iets anders, zijn de
modi. De modi zijn de concrete dingen om ons heen en de concrete ideeën in ons hoofd.
Gedragen door God zijn deze modi in een constante verandering, bepaald door de
omliggende en voorgaande modi. Deze wereld van modi is een oneindig voortgaande
werveling die bepaald wordt door de wereld van enkele momenten daarvoor. Deze wereld
ontwikkelt zich niet doelgericht maar evolueert voort, voortbouwend op de voorgaande
wereld. Even noodzakelijk als doelloos, evolutie zonder vooruitgang. In deze wervelende UITGESCHREVEN LEZING OVER GELUK EN KENNIS
[4]
wereld bevinden wij ons, een modus met een lichaam en een geest, een verzameling ideeën
gekoppeld aan een lichaam.
Als ik kort samenvat wat we tot nog toe besproken hebben, dan zijn we begonnen bij de mens
als verzameling ideeën om vanuit de ideeën, deze kennis, te komen tot het bestaan van God
en via God hebben we begrepen hoe de wereld om ons heen werkt en wat onze plaats daarin
is. We zijn een onderdeel van een groter geheel, een onderdeel dat bestaat uit denken en uit
ruimtelijkheid. De ruimtelijkheid, ons lichaam, laten we hier onbesproken. Dit ligt meer op
het terrein van de natuurkunde. We richten op onze geest, onze kennis en zijn zodoende weer
terug bij het begin maar nu wel met de wetenschap dat wij slechts een onderdeel zijn van een
groot geheel en dat onze macht om ons te handhaven in dat geheel beperkt is. Tot zover ook
mijn behandeling van het eerste steekwoord; God. Ik zal nu overgaan op de andere twee
steekwoorden; rede en intuïtie.
Deze twee woorden hebben betrekking op twee soorten van kennis die Spinoza onderscheid.
Naast deze twee kent hij nog een derde en voor een goed begrip van het geheel zal ik met die
soort beginnen. In de Ethica noemt Spinoza dit kennis van de eerste soort ofwel kennis uit de
ervaring en van horen zeggen. Het is kennis die wij opdoen als wij de wereld om ons heen
waarnemen zonder nader denkproces. De wereld doet zich aan ons voor en de manier
waarop zij dit doet laat kennis in ons ontstaan. Het is willekeurige kennis, ze is afhankelijk
van wat zich aan ons voordoet. Als ik op een wandeling een paard zie, dan ontstaat hierdoor
een idee van dat specifieke paard in mijn denken. Dit idee ontstaat uit een directe aanleiding.
Deze kennis bevat echter geen waarheid. Ze is onvolkomen en onvolledig; we zien
bijvoorbeeld maar één kant van het paard, maar denken ook te weten hoe de andere zijde er
uit ziet. Andere vormen van kennis die ook onder deze soort vallen zijn bijvoorbeeld onze
herinneringen, of de ideeën die we krijgen omdat iemand ons iets vertelt. Het zijn allemaal
willekeurige en particuliere ideeën. Ook, en dat is wellicht iets ingewikkelder, de afgeleide
ideeën vallen onder deze soort. Als wij bijvoorbeeld verschillende paarden hebben gezien,
dan ontstaat in ons een soort samenvattend idee van een paard. Simpelweg omdat we niet
alle individuele paarden kunnen onthouden. Dit algemene idee is echter geworteld in de
willekeurige opeenvolging van willekeurige paarden die we hebben gezien en ook dit
algemene idee is daarom particulier en alleen voor ons geldend. Het algemene beeld van een
paard van een ander mens hoeft niet noodzakelijk met ons algemeen beeld overeen te komen.
Dit laatst is met name van belang om duidelijk te maken wat de tweede soort kennis is. Dit is
wat Spinoza rationele kennis noemt, en hij zegt dat deze kennis betrekking heeft op zaken die
in alles aanwezig zijn, alles wat zowel aanwezig is in elk deel als in het geheel. Deze kennis is
niet, zoals de algemene ideeën, afgeleid van particuliere waarnemingen maar is geworteld in
ons zelf. Omdat we deel zijn van het geheel, is deze kennis de kennis van iets waar we zelf
deel aan hebben. Deze kennis is rationeel afgeleid en kan op logische wijze uitgebouwd
worden. Voorbeelden van deze kennis zijn de wiskundige en logische wetten en de
natuurkunde. Al deze kennis maakt deel uit van een groter geheel en vormt een coherent
geheel wat de waarheid van de afzonderlijke onderdelen staaft. Deze kennis, mits juist
afgeleid, is te allen tijde waar, hetgeen een groot voordeel biedt ten opzichte van de eerste
soort. Helaas heeft deze soort ook een nadeel. Aangezien het afgeleide kennis is, ontstaat zij
niet uit een direct contact met de wereld maar ontstaat zij uit indirecte afleidingen. Ze vertelt
ons, zo stelt Spinoza, wat de wereld moet zijn maar niet hoe ze werkelijk is.
De derde soort kennis verenigt beide voordelen in zich. Het is noodzakelijk ware kennis die
we vanuit een direct waarneming kunnen opdoen. Dit is de theorie en dit is de wijze waarop
het bestaan van deze soort bijna vanzelfsprekend volgt uit de voorgaande twee. Het is echter
moeilijker om bij deze soort concrete voorbeelden te noemen. Het is een kennissoort die
voorbij de ratio ligt en daardoor ook niet op rationele wijze uitgelegd kan worden. Ik zal
daartoe toch een poging doen door aan te geven op welke wijze de derde soort in het
verlengde ligt van de tweede soort. De tweede soort ontstaat in ons door een rationeel
denkproces, de derde soort heeft dit proces niet nodig; de conclusie is ons zonder rationele
afweging meteen duidelijk. We doorzien de zaken door deze kennis, in plaats van dat we
haar rationeel afleiden. Ter illustratie wil ik hier graag het voorbeeld geven dat Spinoza
gebruikt om de soorten kennis te illustreren. Hij doet dit met de regel van drieën. Hierbij
worden er drie getallen gegeven, waarbij een vierde getal gevonden moet worden dat tot
dezelfde verhouding staat tot het derde getal als de verhouding tussen de eerste twee UITGESCHREVEN LEZING OVER GELUK EN KENNIS
[5]
getallen. Stel we zoeken een getal dat in dezelfde verhouding staat tot 3 als de verhouding
tussen 1 en 2.
Er bestaat een truc voor om dit te bereken, namelijk door het tweede en derde getal te
vermenigvuldigen en deze te delen door het eerste getal. Als we 2 en 3 vermenigvuldigen en
door 1 delen, komen we op 6. Deze truc kan men mensen aanleren en vanuit deze kennis
kunnen ze het vierde getal vinden. Dit is de eerste soort kennis. Alhoewel de uitkomst waar
is, is de kennis gebaseerd op iets wat we niet zelf doorgronden en waarvan de waarheid voor
ons niet onomstotelijk is. Het is ook mogelijk om studie te doen naar de eigenschappen van
getallen en van de verhoudingen en vanuit deze wetmatigheden kan de bovengenoemde truc
afgeleid worden. Als we dit doen hebben we de tweede soort kennis; de formule die we
gebruiken is door ons afgeleid uit basale kennis en de waarheid is voor ons duidelijk en
onbetwijfelbaar. Het rationele traject dat we gevolgd hebben maakt ons dit duidelijk. De
derde soort kennis heeft deze rationele overweging niet meer nodig. We zijn zo vertrouwd
met de wetmatigheden van de wiskunde dat we meteen doorzien dat het antwoord 6 moet
zijn. We hebben geen formule of afleiding nodig, we weten het simpelweg. Dit werkt, zegt
Spinoza er in de Ethica wel bij, alleen voor eenvoudige getallen.
Het zal u niet verbazen welke kennissoort bij de twee steekwoorden hoort. De tweede soort is
wat Spinoza de rede noemt, de derde soort noemt hij intuïtie.
Voordat ik verder ga wil ik nog graag iets opmerken over de kennissoort. Het mag duidelijk
zijn dat de twee hogere soorten kennis een belangrijk voordeel hebben op de eerste soort
omdat zij ware kennis vertegenwoordigen terwijl de eerste soort onware kennis is. Toch is dit
geen absolute afwijzing van de eerste soort kennis. Het systeem van kennissoort bouwt
namelijk op elkaar voort. De eerste soort levert ons de ideeën om in een rationeel proces de
redelijke ideeën uit te doen voortkomen. Deze redelijke kennis kunnen we ons zodanig eigen
maken dat we ons aan de ratio kunnen onttrekken en de waarheid doorzien. De soorten
kennis zijn te vergelijken met een ladder waarop we de onderste treden nodig hebben om de
bovenste te kunnen bereiken. Spinoza gebruik in de Korte Verhandeling deze vergelijking
met de ladder ook.
Ten tweede wil ik graag duidelijk maken dat met name de tweede en derde soort hun eigen
waarde behouden. In de Korte Verhandeling laat Spinoza de derde soort duidelijk prevaleren
boven de tweede soort, de tweede soort is niet meer dan een noodzakelijke sport op de ladder
naar de laatste kennissoort. In de Ethica stelt hij dit beeld echter bij en krijgt de rede een eigen
waarde, naast de intuïtie. Het extra zinnetje bij het voorbeeld illustreert dit fraai. In de Ethica,
zoals gezegd, stelt Spinoza dat het doorzien alleen werkt bij eenvoudige getallen. Een
opmerking die in de Korte Verhandeling nog ontbreekt.
Deze driedeling in soorten kennis is voor Spinoza van groot belang, de opzet van het tweede
deel van de Korte Verhandeling is zelf geheel opgezet rond deze drie soorten. Nadat Spinoza
duidelijk heeft gemaakt wat de drie soorten inhouden, gaat hij namelijk van elke soort na wat
de gevolgen van de verschillende soorten zijn.
De eerste soort heeft, zoals Spinoza dat zegt, alle emoties tot gevolg die in strijd zijn met de
rede. Het meest opzienbarende hieraan is wellicht de conclusie dat niet alle emoties in strijd
zijn met de rede, maar hierover later meer. Ik zal me eerst richten op de emoties die uit de
eerste soort kennis volgen. Laten we eerste eens kijken wat een emotie volgens Spinoza is. Hij
definieert een emotie als de ervaring van een verandering in ons lichaam. Spinoza verklaart
de emoties door zich te richten op het lichaam en te kijken welke effecten dit lichaam en zijn
wijzigingen op onze geest heeft. Op basis van zijn begrip van de natuur, van ons lichaam en
van de relatie daartussen bouwt hij een systeem van emoties. Hij begint met een drietal
basisemoties. De eerste emotie is de begeerte, opgevat als een uitdrukking van de wil en het
streven van alles om zich te handhaven. Geen enkel ding dat bestaat streeft naar zijn eigen
vernietiging, volgens Spinoza, maar elk ding streeft naar het handhaven van zijn bestaan. Dit
streven van het lichaam, dat geen uitdrukking is van een door onze geest opgelegde wil maar
een uitdrukking is van een natuurwet, een eigenschap van samengestelde dingen, dit streven
vertaalt zich in onze denken als een emotie die Spinoza begeerte noemt. Daarnaast kent
Spinoza twee basisemoties die ontstaan uit de wijzigingen die ons lichaam ondergaat. Als ons
vermogen om te bestaan toeneemt, dan voelen we daarover blijdschap, als dit vermogen
afneemt voelen we droefheid. Deze drie, begeerte, blijdschap en droefheid zijn de drie
basisaandoeningen. Hierna volgen twee belangrijke secundaire aandoeningen, namelijk liefdeUITGESCHREVEN LEZING OVER GELUK EN KENNIS
[6]
en haat. Als wij blijdschap voelen, omdat ons vermogen om te bestaan is toegenomen, en we
hebben dit gekoppeld aan iets wat wij als oorzaak van deze toename zien, dan voelen we
liefde voor deze oorzaak. Haat voelen we daarentegen voor iets dat we als oorzaak zien van
een afname van ons vermogen. Vanuit deze vijf aandoeningen bouwt Spinoza een geheel
bouwwerk van emoties op door deze te koppelen met oorzaken, omstandigheden en ideeën
die gepaard gaan met de veranderingen van ons lichaam. Ik zal hier niet nader op al deze
emoties ingaan, het fascinerend middendeel van de Ethica en de Korte Verhandeling
behandelen dit duidelijk. Wat ik wel wil benadrukken is de koppeling tussen emoties en
kennis. Als we kijken naar de drie basisaandoeningen dan zien we dat blijdschap in alle
gevallen goed moet zijn, ze doet ons vermogen immers toenemen, en droefheid is in alle
gevallen slecht. Deze twee emoties zijn echter volledig gelegen en vastgelegd in wat ons
overkomt. De wereld om ons heen is de oorzaak van de veranderingen in ons lichaam en
daarmee de oorzaak van deze emoties. Wat de liefde betreft, komt daar echter een factor bij,
namelijk de kennis van de oorzaak. Als wij de blijdschap weten te koppelen aan zekere en
bestendige kennis van de oorzaak, dan zal deze emotie ook zeker en bestendig worden. Is de
kennis gekoppeld aan kennis van tijdelijke aard, dan zullen we ook een tijdelijke liefde
ervaren. Een dergelijke liefde zal, aangezien we ons waarschijnlijk bewust zijn van het
twijfelachtige van onze kennis, een donkere ondertoon bezitten. Deze liefde gaat gepaard met
angst voor verlies, jalousie omdat iemand anders het ook wil bezitten. Het is geen zuivere
liefde maar het heeft negatieve bijproducten. We zien zodoende dat onze emoties afhangen
van de kennis die er mee verbonden is. De eerste kennis, de verwarde, wisselvallige kennis, is
noodzakelijkerwijs verbonden met wisselvallige tijdelijke emoties die in strijd zijn met de
rede.
Hiermee komen we automatisch op één van de gevolgen van de tweede soort kennis, ze geeft
onze emoties die gebaseerd zijn op ware kennis. Door de rede weten we zeker dat de oorzaak
van onze blijdschap de ware oorzaak is en door de rede krijgen we zekerheid dat we deze
nooit zullen verliezen. De rede geeft een zuivere liefde.
Maar de rede doet veel meer. Ze leert ons kennen welke emoties goed voor ons zijn en welke
emoties slecht zijn. Ze toont ons een soort rolmodel van de mens, ze toont ons hoe we zouden
moeten zijn. Ze laat ons niet zien wat we zijn, maar wat we als volmaakte mens zouden
moeten zijn. Maar naast dat de rede ons de goede van de slechte emotie leert onderscheiden
voorkomt ze ook dat we slechte emoties krijgen. Vanuit de rede kunnen we voorkomen om
veranderingen die ons overkomen ten onrechte te verbinden met oorzaken. Uit een foutieve
koppeling met een fictieve oorzaak ontstaan verkeerde emoties, de rede voorkomt dit. De
rede is echter niet bij machte om ons te allen tijde bij te staan. Spinoza geeft hiervoor twee
redenen. Ten eerste volgt dit uit het feit dat wij slechts een klein radertje zijn in het totaal van
alles wat er is en dat wij slechts een geringe macht hebben. De wereld om ons heen is vele
malen machtiger en met ons beperkte vermogen kunnen wij ons niet altijd wapenen tegen de
grillen van onze omgeving. De andere reden is gelegen in de vaststelling dat de vrije wil niet
bestaat. Spinoza is hierin stellig. Alles moet volgens hem voldoen aan de wetmatigheden van
oorzaak en gevolg. Elk gevolg moet een oorzaak hebben en elke oorzaak een gevolg. De
veronderstelling van de vrije wil past niet in deze wetmatigheid omdat ze in essentie een
oorzaakloosheid veronderstelt. Spinoza ontkent zodoende de vrije wil en onthoudt ons als
mens zodoende de volledige mogelijkheid om vanuit deze vrije wil onze handelingen te
richten.
Het mooie van deze laatste vaststelling is dat deze echter niet, zoals we wellicht zouden
verwachten, louter negatief uitpakt. Het inzicht dat we geen vrije wil hebben schenkt ons veel
voordelen. Op persoonlijk niveau voorkomt dit dat wij ons allerlei zaken toeschrijven waarin
wij in werkelijkheid niet de volledig vrije hand hebben. Het is onmogelijk trots en arrogant te
zijn zonder vrije wil. Onze daden kunnen wij niet anders zien dan klein, onbetekenend en
afhankelijk van de loop der dingen. Aan de andere kant dragen ook onze kleine daden bij aan
de loop der dingen en op het ontvouwen van de totale werkelijkheid. Naast dit inzicht op
persoonlijk niveau doet het ontkennen van de vrije wil ons ook inzien dat we onze medemens
niets kwalijk kunnen nemen, zij doen ook slechts wat ze vanuit de orde der dingen moeten
doen. Op persoonlijk, op medemenselijk maar ook op maatschappelijk vlak biedt het inzicht
voordelen. Vanuit de ontkenning van de vrije wil gaan we ons realiseren dat we onze
maatschappij niet moeten inrichten met straf en vergelding maar op voorkoming en
verbetering. De rechtsgang dient een geheel nieuwe basis te krijgen.UITGESCHREVEN LEZING OVER GELUK EN KENNIS
[7]
Zo zien we dat een inzicht dat negatief lijkt - we hebben geen vrije wil en kunnen daardoor
niet ons lot in eigen hand nemen - , grote voordelen biedt. Toch blijft de invloed van de rede
op ons geluk beperkt en zal de rede ons niet altijd kunnen behoeden voor ongeluk.
Het laatste voordeel van de rede biedt een onbeperkt zicht op geluk, de rede is namelijk de
opstap naar de laatste soort kennis, de intuïtie.
Met de rede proberen we onze ideeën te verbinden in een groter geheel. Des te groter dit
geheel, des te steviger staan de ideeën en des te bestendiger is het geluk dat met deze ideeën
is verbonden. Als we streven naar het meest stevige verband van ideeën dan komen we
noodzakelijk op de kennis van God, die immers alles is wat er is en daarmee het grootst
denkbare verband van zaken is. We zijn weer terug bij een gedachte die we meerdere malen
hebben zien ontstaan; onze uiteindelijke geluk ligt in de kennis van God. Zoals we zagen,
bestaat er niets buiten God en heeft God geen oorzaak. De kennis van God kan daarom ook
geen oorzaak hebben en moet rechtstreeks van hem afhankelijk zijn. We kunnen God niet
anders dan rechtstreeks en direct kennen, we kunnen God dus nooit volledig met de rede
kennen maar alleen intuïtief. Waarmee niet gezegd is dat een gedeeltelijke kennis van God
geen waarde heeft. Alle kennis van God heeft waarheid en daarmee waarde. De kennis
vanuit de intuïtie is eeuwig en bestendig en zal ons doen beseffen dat onze blijdschap
verbonden is met God en vanuit deze kennis zullen wij komen tot een eeuwige liefde voor
God. Een liefde die ons niet ontnomen kan worden en die we met iedereen kunnen delen
zonder dat ze afneemt. Dit deel van ons denken dat deze kennis van God bevat, is eeuwig en
bestendig, zelfs zonder het bestaan van de rest van ons denken. Dit deel van ons tijdelijke
bestaan zal blijven bestaan nadat de rest van ons uiteengevallen is en in deze zin biedt de
kennis ons onsterfelijkheid. Al moet ik zeggen dat ik moeite heb om een dergelijk beperkte
vorm van onsterfelijkheid, waarbij geen enkele sprake is van een persoonlijkheid die blijft
bestaan, met een dergelijke term aan te duiden.
Hiermee heb ik de taak die ik mij aan het begin heb opgelegd, afgerond. Ik heb verteld wat
Spinoza verstaat onder God, onder de Rede en onder intuïtie. Hiermee heb ik tevens voor een
groot deel de inhoud van de Korte Verhandeling en van de Ethica geschetst, alhoewel de
beperkte lengte van deze lezing natuurlijk de diepgang van de Ethica in het geheel niet kan
benaderen.
Het lijkt mij nu tijd om terug te keren naar het thema’s van deze dag om die in het licht van
het voorgaande de revue te laten passeren.
Laten we beginnen met de Rede, in de folder de godheid genoemd, met de vraag waar deze
godheid te vinden is. Ten eerste zou ik de rede geen godheid noemen, het is een wijze van
denken, een soort van kennis. Elk idee in ons is een vorm van kennis en in die zin is elk idee
en alle kennis gelijk. Net als dat de tastbare wereld om ons heen uit protonen, neutronen en
elektronen bestaat die onderling niet verschillen, zo verschillen de verschillende ideeën in
essentie ook niet van elkaar. Een idee, of een verzameling ideeën wordt pas onwaar als wij er
conclusies aan verbinden die groter zijn dan dit idee. Als wij denken dat het deel dat wij zien
het geheel is, bijvoorbeeld. De Rede is geen vermogen dat wij bezitten. De rede is die
verzameling ideeën die voldoet aan de eisen die Spinoza daaraan stelt, namelijk dat ze een
maximaal verband met elkaar vertonen en dat dit verband coherent en samenhangend is en
gefundeerd op heldere uitgangspunten. We kunnen proberen om het gehalte redelijke ideeën
in ons toe te doen nemen en een zekere hoeveelheid redelijke ideeën maakt het eenvoudiger
hierop verder te bouwen. Maar geenszins moet dit gezien worden als een aparte entiteit in
ons denken, met een eigen waarde.
We hoeven daarom ook niet op zoek naar een godheid in onszelf, er is geen bron in ons die
we aan moeten boren om tot waarheid te komen. Binnen ons bestaat geen toets voor
waarheid. In tegendeel, het is mijn overtuiging dat Spinoza gericht is op de wereld om ons
heen in plaats van dat hij gericht is op een wereld in ons. Overal maakt hij duidelijk dat wij
een deel zijn van de Natuur als geheel en hierin slechts een klein onderdeel vormen. Een
onderdeel dat bovendien geen bijzondere kenmerken vertoont in vergelijking tot andere
onderdelen. De mens is gelijk aan al het andere. Ook een steen heeft een wil, hij wil vallen.
Ook een steen heeft een geest, een steen druk zich ook uit in het attribuut denken. Wat de
mens uniek maakt is geen kwalitatief verschil, geen vermogen dat wij zouden bezitten en
stenen en dieren niet, maar een kwantitatief verschil. De mens is het meest complexe wezen UITGESCHREVEN LEZING OVER GELUK EN KENNIS
[8]
dat wij kennen en deze lichamelijke complexiteit brengt een even complexe geest met zich
mee. In ons geen goddelijkheid, net zo min als in een steen.
Maar God is toch immanent, zult u zeggen, in alles om ons heen? Spinoza schrijft over
immanentie als hij het over oorzaken heeft. God is een immanente oorzaak wil zeggen dat
God als oorzaak van alles, alles in zichzelf voortbrengt. God is geen scheppende God die een
wereld buiten zichzelf maakt. Spinoza kan God niet aldoordringend noemen, God is alles wat
er is, per definitie. Hoe kan hij alles doordringen als hij al alles is? God is alles wat is, maar
God is niet in alles wat is; daarin zit een groot verschil.
We moeten daarom ook niet op zoek naar een koninkrijk van binnen, maar met een maximale
verbinding met de Natuur waarvan wij een onderdeel zijn. Spinoza predikt geen
contemplatie of bezinning op je zelf, Spinoza is op zoek naar vermeerdering van ware kennis.
Deze ware kennis is overal in de Natuur te vinden, in onszelf omdat we een onderdeel van de
Natuur zijn, maar niet minder in dat wat buiten ons ligt.
Ik ben het ook niet eens met de stelling dat wij de rede praktisch nooit ervaren. Voor Spinoza
is de rede nu juist een zeer praktisch instrument dat voor ons mensen zeer eenvoudig onder
handbereik is. Het is praktisch onmogelijk om de rede altijd te gebruiken en we zullen vaak
in situaties komen waar wij terug zullen vallen op de emoties uit de eerste soort kennis, maar
de stelling dat we de rede bijna nooit ervaren stelt de rede ten onrechte voor als een
onbereikbaar ideaal in plaats van een waardevol en onder handbereik liggend instrument.
Evenmin kunnen we stellen dat de emoties ons tegenhouden om de rede te bereiken, het is
juist omgekeerd. De rede zal ons helpen om onze emoties in de hand te houden. We hoeven
ons niet eerst te zuiveren van slechte emoties voort dat we de rede kunnen ervaren (wat dat
ook moge zijn). We moeten met de ons gegeven ideeën aan de slag om deze met elkaar te
verbinden en tot een redelijke eenheid te smeden en als we dat bereiken zullen we
automatisch minder last hebben van slechte emoties. Daarbij is er bovendien voor Spinoza
geen strijdigheid tussen de rede en de emoties, liefde kan bij uitstek een redelijke emotie zijn.
Nu moet u niet denken dat ik hier sta om de uitnodiging voor deze dag te fileren. Wat ik
probeer duidelijk te maken is dat voor een juist begrip van Spinoza het noodzakelijk is om de
terminologie van Spinoza te bezien in het geheel van zijn werk en niet te interpreteren zoals
wij tegenwoordig doen. Met één ding in de folder kan ik het echter volmondig eens zijn. De
rede in gedeelde mate en de intuïtie in volledige mate biedt ons een rust en een bestendig
gemoed dat wars van alle waan van de dag ons een onbeperkte bron van geluk kan schenken.
Eenvoudig is dit niet te bereiken, maar elk stukje dat we toe kunnen voegen aan ons uit
redelijke ideeën bestaande verband van ware kennis kan ons dichter brengen bij dit geluk. Ik
hoop u met deze lezing een aantal nieuwe puzzelstukjes te hebben aangeboden en daarmee
een klein stukje omhoog op de ladder van ware kennis te geraken
Nummer 1
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Over geluk en kennis
Hoe wij met de juiste kennis volgens Spinoza ons geluk kunnen bereiken
Rikus Koops
6 januari 2014 Versie: 1.0
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
STEEKWOORDEN:
Geluk, soorten kennis, rede, intuïtie, God
OPMERKING:
Deze tekst is een weergave van de lezing door Rikus Koops gehouden op een symposium
georganiseerd door Stichting Rozenkruis op zaterdag 26 oktober 2013 te Utrecht. De tekst is
geen letterlijke weergave van de gehouden lezing maar is een voorafgaande langere versie
die dezelfde onderwerpen en strekking heeft.
Voor verder informatie: www.overspinoza.nl.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
NOTITIES:
Copyright R. Koops 2014. Niets uit deze uitgave mag op enige wijze vermenigvuldigd worden tenzij vooraf
toestemming is verleend. Voor informatie of opmerkingen kunt u zich wenden tot
info@overspinoza.nl. UITGESCHREVEN LEZING OVER GELUK EN KENNIS
Ik wil beginnen met het bedanken van de Stichting Rozenkruis voor het organiseren van deze
dag en voor het uitnodigen van mij als gastspreker. Het als altijd goed als Spinoza onder de
aandacht wordt gebracht en ik draag graag bij aan een beter begrip van zijn denken.
De eerlijkheid gebied mij om te zeggen dat het thema van vandaag, “Het koninkrijk van
binnen/wat is innerlijk leven” mij niet direct aansprak en zelfs een beetje huiverig maakte.
Spinoza nodigt door zijn terminologie uit tot een ietwat mystieke en esoterische uitleg. Ik ben
echter van mening dat een juist begrip van zijn denken weinig tot geen ruimte laat voor deze
mystiek maar dat zijn systeem juist zeer rationeel en wiskundig is. Voor mij is Spinoza zeer
praktisch, concreet en met beide voeten op de grond. Een intuïtief voelen of ongegrond
ervaren past niet bij zijn filosofie. Als de uitnodiging voor deze dag spreekt over rede, passies
en een helder denken dan past dit uitstekend, dit zijn duidelijke thema’s van Spinoza. Maar
de koninklijke ambiance kan ik vervolgens niet direct rijmen. Maar dit weerhoudt mij er niet
van om u iets duidelijk te maken over het denken van Spinoza. Ik zal mij daarbij concentreren
op drie steekwoorden die nadrukkelijk worden gebruikt in de uitnodiging voor deze dag, te
weten God, de Rede en de Intuïtie. Door middel van deze steekwoorden zal ik u in het kort
door het denken van Spinoza leiden. Als afronding zal ik terugkomen op mijn bedenkingen.
Twee van deze drie termen hebben betrekking op kennis de wij kunnen hebben en de waarde
die dit voor ons heeft; de eerste term, God, staat hier buiten of beter gezegd boven. Toch is
ook dit begrip bij Spinoza geworteld in onze kennis. Om dit duidelijk te maken zal ik
beginnen bij een boek dat Spinoza als één van de eerste werken schreef, namelijk de
Verhandeling over de Verbetering van het Verstand. In dat werkje, dat hij nooit heeft
afgerond, geeft Spinoza op de meest persoonlijke wijze aan wat het doel van zijn zoektocht is,
hij is op zoek naar het ware en werkelijke geluk. Direct op de eerste pagina’s van de
Verbetering van het Verstand maakt hij duidelijk dat dit geen zoeken naar plat geluk is; het
streven naar rijkdom, eer en lust wijst Spinoza resoluut af door op te merken dat deze slechts
een tijdelijk geluk geven, een geluk dat bovendien tegelijk gepaard gaat met negatieve zaken
als angsten om geld te verliezen en de afhankelijkheid van de veranderlijke mening van
anderen. Het ware, werkelijke en bestendige geluk is in deze dingen niet te vinden en
Spinoza gaat daarom al denkend verder op zoek naar zaken die dit geluk wel zouden geven.
Al denkend komt hij tot de vaststelling dat dit denken hem in staat stelt zich te onttrekken
aan het streven naar tijdelijk geluk en hem een vorm van rust geeft die weldadig is. Dit zet
hem ertoe aan om het denken, ofwel het zoeken naar ware kennis, niet alleen te beschouwen
als methode voor het vinden van zaken die geluk brengen maar als zaak die zelf geluk
schenkt. Het denken is niet alleen de weg maar ook het doel. Maar, stelt hij dan, welke kennis
is dan het beste. Hij onderkent dat niet alle kennis die we hebben van dezelfde waarde is.
Sommige ideeën die we hebben zijn onwaar en betwijfelbaar en bieden daardoor geen zeker
geluk. Welke ideeën zijn waar en standvastig om dit geluk wel te bieden?
Ook hiervoor heeft Spinoza niet veel tekst nodig. Onze ideeën en de kwaliteit van onze
ideeën wordt bepaald door het object waar het een idee van is. Des te beter het object, des te
beter het idee. Het beste idee is zodoende het idee van het beste en grootste object dat we
kunnen bedenken en dat is, en daar hebben we het eerste steekwoord, God. Ons geluk ligt in
het idee dat wij van God hebben.
In de Verbetering van het Verstand gaat Spinoza verder op zoek naar een systeem voor het
afleiden van juiste en ware kennis, maar hij blijft terugkomen bij het idee van God. Zo
concludeert hij, in tegenstelling tot wat Descartes beweert, dat een methode voor waarheid
niet kan bestaan. Een dergelijke methode is immers ook een idee waarvan de waarheid
vastgesteld dient te worden. Met een methode. Ook een sceptische houding, namelijk dat
geen enkel idee waar is, wijst hij nadrukkelijk af. Als geen enkel idee waar kan zijn, is deze
vaststelling toch een waarheid en is er dus minimaal één idee waar. Scepticisme bijt zich in de
staart. Wat blijft er dan nog over om tot de waarheid te komen? Spinoza komt met een even
vernuftig als eenvoudig recept. Hij stelt dat we noodzakelijk behept zijn met een verzameling
ideeën, rijp en groen, waar en onwaar. Deze ideeën houden verband met elkaar en zijn aan
elkaar gerelateerd. Hoe omvangrijker het verband en hoe groter de hoeveelheid relatie, des te
groter de waarheid. Zoals we vanuit de oertijd zijn begonnen met eenvoudige
gereedschappen en hiermee steeds ingewikkelder gereedschappen hebben gebouwd, zo
kunnen we onze bestaande collectie ideeën inzetten om ideeën te krijgen met een grotere
waarheid. In theorie kunnen we met elke willekeurige set ideeën beginnen maar de kortste
route is natuurlijk om te beginnen met een idee die al maximaal waar is. Het idee dat hieraan
voldoet moet veel verband hebben en veel relaties en er is geen beter idee dat hier aan
voldoet dan het idee van God.
In “de Verbetering van het Verstand” komt Spinoza tot het inzicht dat het idee van God het
beste uitgangspunt is voor onze zoektocht naar waarheid en geluk en tegelijk trekt hij de
conclusie dat ware kennis van God het einddoel van deze zoektocht is. Daarmee hebben we
in essentie de kortste samenvatting van de filosofie van Spinoza te pakken. Spinoza doorziet
dit ook en stopt met het verder uitwerken van de Verbetering van het Verstand en begint met
een nieuwe uiteenzetting. Dat is de Korte Verhandeling, een boek dat de opmaat gaat vormen
van zijn hoofdwerk, de Ethica. De conclusie uit de Verbetering van het Verstand neemt hij in
deze werken over, hij begint met God als basis en bouwt op dit idee zijn gehele systeem op.
In de Korte Verhandeling, en in de Ethica, valt Spinoza daarmee meteen met de deur in huis
en hij begint met het bewijs dat God bestaat. Dit bestaan volgt uit de kenmerken die het idee
van God moet hebben om te voldoen aan de eis dat het een idee is van het grootste en
hoogste mogelijk en met een maximum aan relaties en verbanden. God moet daardoor
oneindig, onbeperkt en onafhankelijk en oorzaakloos (of oorzaak van zichzelf zijn). Uit het
idee van God moet noodzakelijk volgen dat God bestaat.
Na dit bewijs onderzoekt Spinoza wat God is. Hij ontwikkelt een metafysica waarin de
begrippen substantie, attributen en modi een belangrijke rol spelen en onderzoekt de
eigenschappen van deze begrippen om vast te stellen dat daaruit volgt dat God samenvalt
met de enige substantie en dat God daarmee alles is wat er bestaat. Buiten God kan er niets
bestaan, God is de enige substantie.
Spinoza bespreekt de eigenschappen die God toebehoren. God is bijvoorbeeld de oorzaak van
alles en de wijze waarop Hij dit is vertelt ons veel over God. Hij is bijvoorbeeld niet een
oorzaak die gevolgen buiten hemzelf voortbrengt, een buiten de wereld bestaande God, maar
hij is een oorzaak die de gevolgen binnen zichzelf voortbrengt, een immanente oorzaak. Hij
brengt alles in zichzelf voort en niets kan zonder God bestaan of zonder hem gedacht
worden. God is een volledig vrije oorzaak en tegelijk een noodzakelijke oorzaak. Dit mag
tegenstrijdig lijken maar is volstrekt logisch. God kan door niets gedwongen worden omdat
er buiten hem niets bestaat en is daarom vrij. Aan de andere kant kan God zich niet anders
ontwikkelen en kan hij zaken niet anders voortbrengen dan hij daadwerkelijk doet. Op
dezelfde wijze is God goed en volmaakt, er is geen andere mogelijkheid dan de werkelijkheid
die zich in God voordoet. Het enige mogelijk kan niet anders dan volmaakt zijn, er is niets
om het mee te vergelijken.
We moeten ervoor waken om het begrip God zoals gebruikt door Spinoza te verwarren met
noties gevoed vanuit religieuze oorsprong. Spinoza’s God is echter in het geheel geen wezen
dat buiten de wereld staat, die ons lot bepaalt, ons stuurt, die onze gebeden verhoort en ons
kan helpen of straffen. Deze God, zo legt Spinoza haarfijn uit, is enkel een projectie vanuit ons
eigen bestaan. Het gevoel dat wij doelgericht handelen vertalen we naar de natuur om ons
heen en ook daarin proberen we doelgerichtheid te vinden. Er bestaat echter geen doel in de
natuur, de natuur of God is alles wat er is en buiten haar bestaat er niets. Pas als we de fictie
van een doel opgeven kunnen we beginnen om de God van Spinoza te begrijpen en los te zien
van de religieuze God.
Deze God of Natuur is het onveranderlijke substraat van onze wereld, de eeuwige en
onbeperkte basis van alles wat we om ons heen zien. Om ons heen zien we echter geen
onveranderlijke wereld maar een constant veranderende en wervelende beweging. Hoe valt
dit te rijmen met de onveranderlijke Natuur? Hiervoor past Spinoza een tweede categorie
bestaanswijze toe. De eerste categorie, onafhankelijk, onveranderlijk, en oorzaak van zichzelf,
is God. De tweede categorie, afhankelijk, veranderlijk en veroorzaakt door iets anders, zijn de
modi. De modi zijn de concrete dingen om ons heen en de concrete ideeën in ons hoofd.
Gedragen door God zijn deze modi in een constante verandering, bepaald door de
omliggende en voorgaande modi. Deze wereld van modi is een oneindig voortgaande
werveling die bepaald wordt door de wereld van enkele momenten daarvoor. Deze wereld
ontwikkelt zich niet doelgericht maar evolueert voort, voortbouwend op de voorgaande
wereld. Even noodzakelijk als doelloos, evolutie zonder vooruitgang. In deze wervelende UITGESCHREVEN LEZING OVER GELUK EN KENNIS
[4]
wereld bevinden wij ons, een modus met een lichaam en een geest, een verzameling ideeën
gekoppeld aan een lichaam.
Als ik kort samenvat wat we tot nog toe besproken hebben, dan zijn we begonnen bij de mens
als verzameling ideeën om vanuit de ideeën, deze kennis, te komen tot het bestaan van God
en via God hebben we begrepen hoe de wereld om ons heen werkt en wat onze plaats daarin
is. We zijn een onderdeel van een groter geheel, een onderdeel dat bestaat uit denken en uit
ruimtelijkheid. De ruimtelijkheid, ons lichaam, laten we hier onbesproken. Dit ligt meer op
het terrein van de natuurkunde. We richten op onze geest, onze kennis en zijn zodoende weer
terug bij het begin maar nu wel met de wetenschap dat wij slechts een onderdeel zijn van een
groot geheel en dat onze macht om ons te handhaven in dat geheel beperkt is. Tot zover ook
mijn behandeling van het eerste steekwoord; God. Ik zal nu overgaan op de andere twee
steekwoorden; rede en intuïtie.
Deze twee woorden hebben betrekking op twee soorten van kennis die Spinoza onderscheid.
Naast deze twee kent hij nog een derde en voor een goed begrip van het geheel zal ik met die
soort beginnen. In de Ethica noemt Spinoza dit kennis van de eerste soort ofwel kennis uit de
ervaring en van horen zeggen. Het is kennis die wij opdoen als wij de wereld om ons heen
waarnemen zonder nader denkproces. De wereld doet zich aan ons voor en de manier
waarop zij dit doet laat kennis in ons ontstaan. Het is willekeurige kennis, ze is afhankelijk
van wat zich aan ons voordoet. Als ik op een wandeling een paard zie, dan ontstaat hierdoor
een idee van dat specifieke paard in mijn denken. Dit idee ontstaat uit een directe aanleiding.
Deze kennis bevat echter geen waarheid. Ze is onvolkomen en onvolledig; we zien
bijvoorbeeld maar één kant van het paard, maar denken ook te weten hoe de andere zijde er
uit ziet. Andere vormen van kennis die ook onder deze soort vallen zijn bijvoorbeeld onze
herinneringen, of de ideeën die we krijgen omdat iemand ons iets vertelt. Het zijn allemaal
willekeurige en particuliere ideeën. Ook, en dat is wellicht iets ingewikkelder, de afgeleide
ideeën vallen onder deze soort. Als wij bijvoorbeeld verschillende paarden hebben gezien,
dan ontstaat in ons een soort samenvattend idee van een paard. Simpelweg omdat we niet
alle individuele paarden kunnen onthouden. Dit algemene idee is echter geworteld in de
willekeurige opeenvolging van willekeurige paarden die we hebben gezien en ook dit
algemene idee is daarom particulier en alleen voor ons geldend. Het algemene beeld van een
paard van een ander mens hoeft niet noodzakelijk met ons algemeen beeld overeen te komen.
Dit laatst is met name van belang om duidelijk te maken wat de tweede soort kennis is. Dit is
wat Spinoza rationele kennis noemt, en hij zegt dat deze kennis betrekking heeft op zaken die
in alles aanwezig zijn, alles wat zowel aanwezig is in elk deel als in het geheel. Deze kennis is
niet, zoals de algemene ideeën, afgeleid van particuliere waarnemingen maar is geworteld in
ons zelf. Omdat we deel zijn van het geheel, is deze kennis de kennis van iets waar we zelf
deel aan hebben. Deze kennis is rationeel afgeleid en kan op logische wijze uitgebouwd
worden. Voorbeelden van deze kennis zijn de wiskundige en logische wetten en de
natuurkunde. Al deze kennis maakt deel uit van een groter geheel en vormt een coherent
geheel wat de waarheid van de afzonderlijke onderdelen staaft. Deze kennis, mits juist
afgeleid, is te allen tijde waar, hetgeen een groot voordeel biedt ten opzichte van de eerste
soort. Helaas heeft deze soort ook een nadeel. Aangezien het afgeleide kennis is, ontstaat zij
niet uit een direct contact met de wereld maar ontstaat zij uit indirecte afleidingen. Ze vertelt
ons, zo stelt Spinoza, wat de wereld moet zijn maar niet hoe ze werkelijk is.
De derde soort kennis verenigt beide voordelen in zich. Het is noodzakelijk ware kennis die
we vanuit een direct waarneming kunnen opdoen. Dit is de theorie en dit is de wijze waarop
het bestaan van deze soort bijna vanzelfsprekend volgt uit de voorgaande twee. Het is echter
moeilijker om bij deze soort concrete voorbeelden te noemen. Het is een kennissoort die
voorbij de ratio ligt en daardoor ook niet op rationele wijze uitgelegd kan worden. Ik zal
daartoe toch een poging doen door aan te geven op welke wijze de derde soort in het
verlengde ligt van de tweede soort. De tweede soort ontstaat in ons door een rationeel
denkproces, de derde soort heeft dit proces niet nodig; de conclusie is ons zonder rationele
afweging meteen duidelijk. We doorzien de zaken door deze kennis, in plaats van dat we
haar rationeel afleiden. Ter illustratie wil ik hier graag het voorbeeld geven dat Spinoza
gebruikt om de soorten kennis te illustreren. Hij doet dit met de regel van drieën. Hierbij
worden er drie getallen gegeven, waarbij een vierde getal gevonden moet worden dat tot
dezelfde verhouding staat tot het derde getal als de verhouding tussen de eerste twee UITGESCHREVEN LEZING OVER GELUK EN KENNIS
[5]
getallen. Stel we zoeken een getal dat in dezelfde verhouding staat tot 3 als de verhouding
tussen 1 en 2.
Er bestaat een truc voor om dit te bereken, namelijk door het tweede en derde getal te
vermenigvuldigen en deze te delen door het eerste getal. Als we 2 en 3 vermenigvuldigen en
door 1 delen, komen we op 6. Deze truc kan men mensen aanleren en vanuit deze kennis
kunnen ze het vierde getal vinden. Dit is de eerste soort kennis. Alhoewel de uitkomst waar
is, is de kennis gebaseerd op iets wat we niet zelf doorgronden en waarvan de waarheid voor
ons niet onomstotelijk is. Het is ook mogelijk om studie te doen naar de eigenschappen van
getallen en van de verhoudingen en vanuit deze wetmatigheden kan de bovengenoemde truc
afgeleid worden. Als we dit doen hebben we de tweede soort kennis; de formule die we
gebruiken is door ons afgeleid uit basale kennis en de waarheid is voor ons duidelijk en
onbetwijfelbaar. Het rationele traject dat we gevolgd hebben maakt ons dit duidelijk. De
derde soort kennis heeft deze rationele overweging niet meer nodig. We zijn zo vertrouwd
met de wetmatigheden van de wiskunde dat we meteen doorzien dat het antwoord 6 moet
zijn. We hebben geen formule of afleiding nodig, we weten het simpelweg. Dit werkt, zegt
Spinoza er in de Ethica wel bij, alleen voor eenvoudige getallen.
Het zal u niet verbazen welke kennissoort bij de twee steekwoorden hoort. De tweede soort is
wat Spinoza de rede noemt, de derde soort noemt hij intuïtie.
Voordat ik verder ga wil ik nog graag iets opmerken over de kennissoort. Het mag duidelijk
zijn dat de twee hogere soorten kennis een belangrijk voordeel hebben op de eerste soort
omdat zij ware kennis vertegenwoordigen terwijl de eerste soort onware kennis is. Toch is dit
geen absolute afwijzing van de eerste soort kennis. Het systeem van kennissoort bouwt
namelijk op elkaar voort. De eerste soort levert ons de ideeën om in een rationeel proces de
redelijke ideeën uit te doen voortkomen. Deze redelijke kennis kunnen we ons zodanig eigen
maken dat we ons aan de ratio kunnen onttrekken en de waarheid doorzien. De soorten
kennis zijn te vergelijken met een ladder waarop we de onderste treden nodig hebben om de
bovenste te kunnen bereiken. Spinoza gebruik in de Korte Verhandeling deze vergelijking
met de ladder ook.
Ten tweede wil ik graag duidelijk maken dat met name de tweede en derde soort hun eigen
waarde behouden. In de Korte Verhandeling laat Spinoza de derde soort duidelijk prevaleren
boven de tweede soort, de tweede soort is niet meer dan een noodzakelijke sport op de ladder
naar de laatste kennissoort. In de Ethica stelt hij dit beeld echter bij en krijgt de rede een eigen
waarde, naast de intuïtie. Het extra zinnetje bij het voorbeeld illustreert dit fraai. In de Ethica,
zoals gezegd, stelt Spinoza dat het doorzien alleen werkt bij eenvoudige getallen. Een
opmerking die in de Korte Verhandeling nog ontbreekt.
Deze driedeling in soorten kennis is voor Spinoza van groot belang, de opzet van het tweede
deel van de Korte Verhandeling is zelf geheel opgezet rond deze drie soorten. Nadat Spinoza
duidelijk heeft gemaakt wat de drie soorten inhouden, gaat hij namelijk van elke soort na wat
de gevolgen van de verschillende soorten zijn.
De eerste soort heeft, zoals Spinoza dat zegt, alle emoties tot gevolg die in strijd zijn met de
rede. Het meest opzienbarende hieraan is wellicht de conclusie dat niet alle emoties in strijd
zijn met de rede, maar hierover later meer. Ik zal me eerst richten op de emoties die uit de
eerste soort kennis volgen. Laten we eerste eens kijken wat een emotie volgens Spinoza is. Hij
definieert een emotie als de ervaring van een verandering in ons lichaam. Spinoza verklaart
de emoties door zich te richten op het lichaam en te kijken welke effecten dit lichaam en zijn
wijzigingen op onze geest heeft. Op basis van zijn begrip van de natuur, van ons lichaam en
van de relatie daartussen bouwt hij een systeem van emoties. Hij begint met een drietal
basisemoties. De eerste emotie is de begeerte, opgevat als een uitdrukking van de wil en het
streven van alles om zich te handhaven. Geen enkel ding dat bestaat streeft naar zijn eigen
vernietiging, volgens Spinoza, maar elk ding streeft naar het handhaven van zijn bestaan. Dit
streven van het lichaam, dat geen uitdrukking is van een door onze geest opgelegde wil maar
een uitdrukking is van een natuurwet, een eigenschap van samengestelde dingen, dit streven
vertaalt zich in onze denken als een emotie die Spinoza begeerte noemt. Daarnaast kent
Spinoza twee basisemoties die ontstaan uit de wijzigingen die ons lichaam ondergaat. Als ons
vermogen om te bestaan toeneemt, dan voelen we daarover blijdschap, als dit vermogen
afneemt voelen we droefheid. Deze drie, begeerte, blijdschap en droefheid zijn de drie
basisaandoeningen. Hierna volgen twee belangrijke secundaire aandoeningen, namelijk liefdeUITGESCHREVEN LEZING OVER GELUK EN KENNIS
[6]
en haat. Als wij blijdschap voelen, omdat ons vermogen om te bestaan is toegenomen, en we
hebben dit gekoppeld aan iets wat wij als oorzaak van deze toename zien, dan voelen we
liefde voor deze oorzaak. Haat voelen we daarentegen voor iets dat we als oorzaak zien van
een afname van ons vermogen. Vanuit deze vijf aandoeningen bouwt Spinoza een geheel
bouwwerk van emoties op door deze te koppelen met oorzaken, omstandigheden en ideeën
die gepaard gaan met de veranderingen van ons lichaam. Ik zal hier niet nader op al deze
emoties ingaan, het fascinerend middendeel van de Ethica en de Korte Verhandeling
behandelen dit duidelijk. Wat ik wel wil benadrukken is de koppeling tussen emoties en
kennis. Als we kijken naar de drie basisaandoeningen dan zien we dat blijdschap in alle
gevallen goed moet zijn, ze doet ons vermogen immers toenemen, en droefheid is in alle
gevallen slecht. Deze twee emoties zijn echter volledig gelegen en vastgelegd in wat ons
overkomt. De wereld om ons heen is de oorzaak van de veranderingen in ons lichaam en
daarmee de oorzaak van deze emoties. Wat de liefde betreft, komt daar echter een factor bij,
namelijk de kennis van de oorzaak. Als wij de blijdschap weten te koppelen aan zekere en
bestendige kennis van de oorzaak, dan zal deze emotie ook zeker en bestendig worden. Is de
kennis gekoppeld aan kennis van tijdelijke aard, dan zullen we ook een tijdelijke liefde
ervaren. Een dergelijke liefde zal, aangezien we ons waarschijnlijk bewust zijn van het
twijfelachtige van onze kennis, een donkere ondertoon bezitten. Deze liefde gaat gepaard met
angst voor verlies, jalousie omdat iemand anders het ook wil bezitten. Het is geen zuivere
liefde maar het heeft negatieve bijproducten. We zien zodoende dat onze emoties afhangen
van de kennis die er mee verbonden is. De eerste kennis, de verwarde, wisselvallige kennis, is
noodzakelijkerwijs verbonden met wisselvallige tijdelijke emoties die in strijd zijn met de
rede.
Hiermee komen we automatisch op één van de gevolgen van de tweede soort kennis, ze geeft
onze emoties die gebaseerd zijn op ware kennis. Door de rede weten we zeker dat de oorzaak
van onze blijdschap de ware oorzaak is en door de rede krijgen we zekerheid dat we deze
nooit zullen verliezen. De rede geeft een zuivere liefde.
Maar de rede doet veel meer. Ze leert ons kennen welke emoties goed voor ons zijn en welke
emoties slecht zijn. Ze toont ons een soort rolmodel van de mens, ze toont ons hoe we zouden
moeten zijn. Ze laat ons niet zien wat we zijn, maar wat we als volmaakte mens zouden
moeten zijn. Maar naast dat de rede ons de goede van de slechte emotie leert onderscheiden
voorkomt ze ook dat we slechte emoties krijgen. Vanuit de rede kunnen we voorkomen om
veranderingen die ons overkomen ten onrechte te verbinden met oorzaken. Uit een foutieve
koppeling met een fictieve oorzaak ontstaan verkeerde emoties, de rede voorkomt dit. De
rede is echter niet bij machte om ons te allen tijde bij te staan. Spinoza geeft hiervoor twee
redenen. Ten eerste volgt dit uit het feit dat wij slechts een klein radertje zijn in het totaal van
alles wat er is en dat wij slechts een geringe macht hebben. De wereld om ons heen is vele
malen machtiger en met ons beperkte vermogen kunnen wij ons niet altijd wapenen tegen de
grillen van onze omgeving. De andere reden is gelegen in de vaststelling dat de vrije wil niet
bestaat. Spinoza is hierin stellig. Alles moet volgens hem voldoen aan de wetmatigheden van
oorzaak en gevolg. Elk gevolg moet een oorzaak hebben en elke oorzaak een gevolg. De
veronderstelling van de vrije wil past niet in deze wetmatigheid omdat ze in essentie een
oorzaakloosheid veronderstelt. Spinoza ontkent zodoende de vrije wil en onthoudt ons als
mens zodoende de volledige mogelijkheid om vanuit deze vrije wil onze handelingen te
richten.
Het mooie van deze laatste vaststelling is dat deze echter niet, zoals we wellicht zouden
verwachten, louter negatief uitpakt. Het inzicht dat we geen vrije wil hebben schenkt ons veel
voordelen. Op persoonlijk niveau voorkomt dit dat wij ons allerlei zaken toeschrijven waarin
wij in werkelijkheid niet de volledig vrije hand hebben. Het is onmogelijk trots en arrogant te
zijn zonder vrije wil. Onze daden kunnen wij niet anders zien dan klein, onbetekenend en
afhankelijk van de loop der dingen. Aan de andere kant dragen ook onze kleine daden bij aan
de loop der dingen en op het ontvouwen van de totale werkelijkheid. Naast dit inzicht op
persoonlijk niveau doet het ontkennen van de vrije wil ons ook inzien dat we onze medemens
niets kwalijk kunnen nemen, zij doen ook slechts wat ze vanuit de orde der dingen moeten
doen. Op persoonlijk, op medemenselijk maar ook op maatschappelijk vlak biedt het inzicht
voordelen. Vanuit de ontkenning van de vrije wil gaan we ons realiseren dat we onze
maatschappij niet moeten inrichten met straf en vergelding maar op voorkoming en
verbetering. De rechtsgang dient een geheel nieuwe basis te krijgen.UITGESCHREVEN LEZING OVER GELUK EN KENNIS
[7]
Zo zien we dat een inzicht dat negatief lijkt - we hebben geen vrije wil en kunnen daardoor
niet ons lot in eigen hand nemen - , grote voordelen biedt. Toch blijft de invloed van de rede
op ons geluk beperkt en zal de rede ons niet altijd kunnen behoeden voor ongeluk.
Het laatste voordeel van de rede biedt een onbeperkt zicht op geluk, de rede is namelijk de
opstap naar de laatste soort kennis, de intuïtie.
Met de rede proberen we onze ideeën te verbinden in een groter geheel. Des te groter dit
geheel, des te steviger staan de ideeën en des te bestendiger is het geluk dat met deze ideeën
is verbonden. Als we streven naar het meest stevige verband van ideeën dan komen we
noodzakelijk op de kennis van God, die immers alles is wat er is en daarmee het grootst
denkbare verband van zaken is. We zijn weer terug bij een gedachte die we meerdere malen
hebben zien ontstaan; onze uiteindelijke geluk ligt in de kennis van God. Zoals we zagen,
bestaat er niets buiten God en heeft God geen oorzaak. De kennis van God kan daarom ook
geen oorzaak hebben en moet rechtstreeks van hem afhankelijk zijn. We kunnen God niet
anders dan rechtstreeks en direct kennen, we kunnen God dus nooit volledig met de rede
kennen maar alleen intuïtief. Waarmee niet gezegd is dat een gedeeltelijke kennis van God
geen waarde heeft. Alle kennis van God heeft waarheid en daarmee waarde. De kennis
vanuit de intuïtie is eeuwig en bestendig en zal ons doen beseffen dat onze blijdschap
verbonden is met God en vanuit deze kennis zullen wij komen tot een eeuwige liefde voor
God. Een liefde die ons niet ontnomen kan worden en die we met iedereen kunnen delen
zonder dat ze afneemt. Dit deel van ons denken dat deze kennis van God bevat, is eeuwig en
bestendig, zelfs zonder het bestaan van de rest van ons denken. Dit deel van ons tijdelijke
bestaan zal blijven bestaan nadat de rest van ons uiteengevallen is en in deze zin biedt de
kennis ons onsterfelijkheid. Al moet ik zeggen dat ik moeite heb om een dergelijk beperkte
vorm van onsterfelijkheid, waarbij geen enkele sprake is van een persoonlijkheid die blijft
bestaan, met een dergelijke term aan te duiden.
Hiermee heb ik de taak die ik mij aan het begin heb opgelegd, afgerond. Ik heb verteld wat
Spinoza verstaat onder God, onder de Rede en onder intuïtie. Hiermee heb ik tevens voor een
groot deel de inhoud van de Korte Verhandeling en van de Ethica geschetst, alhoewel de
beperkte lengte van deze lezing natuurlijk de diepgang van de Ethica in het geheel niet kan
benaderen.
Het lijkt mij nu tijd om terug te keren naar het thema’s van deze dag om die in het licht van
het voorgaande de revue te laten passeren.
Laten we beginnen met de Rede, in de folder de godheid genoemd, met de vraag waar deze
godheid te vinden is. Ten eerste zou ik de rede geen godheid noemen, het is een wijze van
denken, een soort van kennis. Elk idee in ons is een vorm van kennis en in die zin is elk idee
en alle kennis gelijk. Net als dat de tastbare wereld om ons heen uit protonen, neutronen en
elektronen bestaat die onderling niet verschillen, zo verschillen de verschillende ideeën in
essentie ook niet van elkaar. Een idee, of een verzameling ideeën wordt pas onwaar als wij er
conclusies aan verbinden die groter zijn dan dit idee. Als wij denken dat het deel dat wij zien
het geheel is, bijvoorbeeld. De Rede is geen vermogen dat wij bezitten. De rede is die
verzameling ideeën die voldoet aan de eisen die Spinoza daaraan stelt, namelijk dat ze een
maximaal verband met elkaar vertonen en dat dit verband coherent en samenhangend is en
gefundeerd op heldere uitgangspunten. We kunnen proberen om het gehalte redelijke ideeën
in ons toe te doen nemen en een zekere hoeveelheid redelijke ideeën maakt het eenvoudiger
hierop verder te bouwen. Maar geenszins moet dit gezien worden als een aparte entiteit in
ons denken, met een eigen waarde.
We hoeven daarom ook niet op zoek naar een godheid in onszelf, er is geen bron in ons die
we aan moeten boren om tot waarheid te komen. Binnen ons bestaat geen toets voor
waarheid. In tegendeel, het is mijn overtuiging dat Spinoza gericht is op de wereld om ons
heen in plaats van dat hij gericht is op een wereld in ons. Overal maakt hij duidelijk dat wij
een deel zijn van de Natuur als geheel en hierin slechts een klein onderdeel vormen. Een
onderdeel dat bovendien geen bijzondere kenmerken vertoont in vergelijking tot andere
onderdelen. De mens is gelijk aan al het andere. Ook een steen heeft een wil, hij wil vallen.
Ook een steen heeft een geest, een steen druk zich ook uit in het attribuut denken. Wat de
mens uniek maakt is geen kwalitatief verschil, geen vermogen dat wij zouden bezitten en
stenen en dieren niet, maar een kwantitatief verschil. De mens is het meest complexe wezen UITGESCHREVEN LEZING OVER GELUK EN KENNIS
[8]
dat wij kennen en deze lichamelijke complexiteit brengt een even complexe geest met zich
mee. In ons geen goddelijkheid, net zo min als in een steen.
Maar God is toch immanent, zult u zeggen, in alles om ons heen? Spinoza schrijft over
immanentie als hij het over oorzaken heeft. God is een immanente oorzaak wil zeggen dat
God als oorzaak van alles, alles in zichzelf voortbrengt. God is geen scheppende God die een
wereld buiten zichzelf maakt. Spinoza kan God niet aldoordringend noemen, God is alles wat
er is, per definitie. Hoe kan hij alles doordringen als hij al alles is? God is alles wat is, maar
God is niet in alles wat is; daarin zit een groot verschil.
We moeten daarom ook niet op zoek naar een koninkrijk van binnen, maar met een maximale
verbinding met de Natuur waarvan wij een onderdeel zijn. Spinoza predikt geen
contemplatie of bezinning op je zelf, Spinoza is op zoek naar vermeerdering van ware kennis.
Deze ware kennis is overal in de Natuur te vinden, in onszelf omdat we een onderdeel van de
Natuur zijn, maar niet minder in dat wat buiten ons ligt.
Ik ben het ook niet eens met de stelling dat wij de rede praktisch nooit ervaren. Voor Spinoza
is de rede nu juist een zeer praktisch instrument dat voor ons mensen zeer eenvoudig onder
handbereik is. Het is praktisch onmogelijk om de rede altijd te gebruiken en we zullen vaak
in situaties komen waar wij terug zullen vallen op de emoties uit de eerste soort kennis, maar
de stelling dat we de rede bijna nooit ervaren stelt de rede ten onrechte voor als een
onbereikbaar ideaal in plaats van een waardevol en onder handbereik liggend instrument.
Evenmin kunnen we stellen dat de emoties ons tegenhouden om de rede te bereiken, het is
juist omgekeerd. De rede zal ons helpen om onze emoties in de hand te houden. We hoeven
ons niet eerst te zuiveren van slechte emoties voort dat we de rede kunnen ervaren (wat dat
ook moge zijn). We moeten met de ons gegeven ideeën aan de slag om deze met elkaar te
verbinden en tot een redelijke eenheid te smeden en als we dat bereiken zullen we
automatisch minder last hebben van slechte emoties. Daarbij is er bovendien voor Spinoza
geen strijdigheid tussen de rede en de emoties, liefde kan bij uitstek een redelijke emotie zijn.
Nu moet u niet denken dat ik hier sta om de uitnodiging voor deze dag te fileren. Wat ik
probeer duidelijk te maken is dat voor een juist begrip van Spinoza het noodzakelijk is om de
terminologie van Spinoza te bezien in het geheel van zijn werk en niet te interpreteren zoals
wij tegenwoordig doen. Met één ding in de folder kan ik het echter volmondig eens zijn. De
rede in gedeelde mate en de intuïtie in volledige mate biedt ons een rust en een bestendig
gemoed dat wars van alle waan van de dag ons een onbeperkte bron van geluk kan schenken.
Eenvoudig is dit niet te bereiken, maar elk stukje dat we toe kunnen voegen aan ons uit
redelijke ideeën bestaande verband van ware kennis kan ons dichter brengen bij dit geluk. Ik
hoop u met deze lezing een aantal nieuwe puzzelstukjes te hebben aangeboden en daarmee
een klein stukje omhoog op de ladder van ware kennis te geraken