Aristoteles
Ethiek
Deugden
--------------------------------------------------------------------------------
Hoe word ik gelukkig? Het antwoord op deze vraag, zegt Aristoteles, verschilt van persoon tot persoon. Veel mensen denken dat ze gelukkig worden of zijn, als ze zich overgeven aan genot, 'hèdonè' in het Grieks. Deze mensen zouden we misschien 'hedonisten' kunnen noemen. In dit opzicht zou de mens echter niet veel van een dier verschillen. Men vond namelijk in de oudheid dat dieren alleen maar gericht waren op het genot en vervelende zaken wilden vermijden. Mensen die zich helemaal, en alleen maar, overgeven aan bijvoorbeeld hun sexuele verlangens noemen wij soms nog steeds 'dierlijk' en sexuele behoeftes beschouwen wij soms ook als dierlijke behoeftes.
Naast dit soort mensen heb je volgens Aristoteles nog twee soorten mensen: de mens die geluk in eer óf in filosofische beschouwing vindt. De islamitische cultuur is er een die, misschien meer dan de onze, eer hoog in het vaandel heeft en men doet dus ook bepaalde dingen omdat ze eervol zijn. Het is mijn persoonlijke mening dat wij, westerse mensen, ons in ons dagelijkse leven niet meer door eer of schande laten leiden, misschien wel door aanzien of status, maar dat is niet helemaal hetzelfde, want je kan een eervol man zijn zonder een hoge functie bij een bedrijf te hebben.
Het net genoemde type mens wordt door Aristoteles veel meer gewaardeerd dan het hedonistische type, maar het ultieme geluk, dat overigens maar voor weinigen is weggelegd, vind je volgens hem in de filosofische beschouwing. Dit heeft met het volgende te maken. Voor Aristoteles onderscheiden de verschillende levende wezens zich in de soort ziel die ze hebben en de mens verschilt van alle andere dieren, omdat hij over verstand beschikt, kan nadenken. Als wij als mens gelukkig willen worden, moeten we deze eigenschap ten volle uitbuiten, want het is deze eigenschap die ons tot mensen maakt. Geluk is voor Aristoteles iets wat met een bepaalde karakteristieke eigenschap te maken heeft, in ons geval met het verstand.
Als mensen functioneren wij als redelijke, ook wel rationele, wezens en wie dit goed doet, is gelukkig. Vergelijk het maar eens met het volgende geval. Stel, je bent een beeldhouwer, dan maak je beelden, want dit is jouw functie als beeldhouwer. Als je nu alleen maar slechte lelijke beelden maakt, kan je dan gelukkig zijn? Volgens Aristoteles niet. Pas wanneer je mooie beelden maakt, ben jij als beeldhouwer gelukkig. Zomaar een functie uitoefenen is dus niet genoeg, je moet je functie zo goed mogelijk uitoefenen. Nu, als mens denk je. Dit is, Aristotelisch gezegd, jouw functie als mens. Dan word je dus pas echt gelukkig, als je zo goed mogelijk denkt, zo goed mogelijk je verstand uitbuit. Dit houdt helaas in dat je naar school moet, dingen moet leren. Naar school gaan is gelukkig worden.
Aristoteles zag echter ook wel dat niet alle mensen hun verstand ten volle uitbuitten, soms zelfs tegen beter weten in handelden. Het was dus niet zo dat iedereen eenvoudigweg en zonder problemen het menselijk geluk najoeg. Dat zou de wereld wel aangenaam maken, vooral voor leraren, maar zo zat de wereld, of beter de mens, gewoonweg niet in elkaar. Er was volgens Aristoteles een deel in de mens dat zich tegen het verstand kon verzetten of eraan kon gehoorzamen. Dit deel had te maken met de wil of de begeerte.
De wil of de begeerte stond dus in vrij direct contact met het verstand. Zij 'hadden deel aan' het verstand. Zo zorgde Aristoteles voor een onderscheiding op het vlak van het zo goed mogelijk functioneren als mens. Je kon nu namelijk goed functioneren, omdat jij jouw verstand zo goed mogelijk ontwikkelde, maar ook omdat je jouw wil liet gehoorzamen aan dit verstand. Wilde je dus als mens optimaal functioneren, dan moest je enerzijds je verstand oefenen en ontplooien, je moest leren, onderzoeken en studeren, maar aan de andere kant moest je je wil onder de controle van je verstand zien te krijgen of houden. Als mens kon je dus optimaal functioneren op het vlak van het verstand, het intellectuele vlak, en op het vlak van de beheersing van je wil, je karakter, op het ethische vlak ('èthos' betekent in het Grieks 'karakter'). De mate waarin jouw wil aan het verstand gehoorzaamde of er juist tegenin ging bepaalde volgens Aristoteles jouw functioneren op het vlak van het karakter oftewel het ethische vlak.
Optimaal functioneren duidt Aristoteles aan met de term 'aretè', 'virtus' in het Latijn. 'Aretè' vertaalt men in de regel met 'deugd' en men spreekt dus wel van deugden, als men het heeft over de verschillende manieren, waarop je optimaal kunt functioneren. 'Deugd' op het morele vlak definieert Aristoteles als het midden houden tussen extremen. Iedereen heeft natuurlijk sexuele verlangens, maar het midden houden tussen totale overgave aan deze verlangens en het totaal onderdrukken ervan bepaalt of iemand 'deugdelijk' is op het sexuele vlak. Dit verhaal geldt vooral voor gevoelens. Aristoteles merkt trouwens op dat in veel gevallen namen ontbreken voor ofwel de extremen ofwel de middens. Het is verder zo dat je in sommige situaties misschien meer naar een extreem moet neigen dan naar een midden. In een situatie, waarin het midden vooralsnog onvindbaar is, moet je de minst slechte van de twee extremen kiezen. Je moet kiezen tussen twee kwaden. Aristoteles blijft dus erg genuanceerd zoals ook blijkt uit het volgende:
Het is immers niet makkelijk te bepalen op welke manier men boos moet zijn, op wie, naar aanleiding van wat voor soort dingen, en hoe lang; ook wij prijzen soms de mensen die tekortschieten en noemen hen mild, maar bij andere gelegenheden prijzen we de mensen die boos worden, en noemen hen mannelijk. (vert. Ch. Hupperts & B. Poortman)
Hoe je nu moet bepalen in wat voor situatie je zit, wat het midden is en of je dit midden moet volgen, of dat er nog geen midden duidelijk is en je één van de extremen moet kiezen, al deze vragen moet je beantwoorden door een bepaalde berekening te maken. Met deze berekening zijn we aanbeland bij de deugden op het vlak van het verstand, het intellectuele vlak.
In boek VI van de Ethica Nicomachea bespreekt Aristoteles de intellectuele deugden, de verschillende manieren van optimaal functioneren op het vlak van het verstand. Hij maakt binnen het verstand een tweedeling. Aan de ene kant is er een zuiver theoretisch deel, dat filosofische wijsheid (sophia), intuïtieve kennis (nous) en wetenschappelijke kennis (epistèmè) omvat, en aan de andere kant is er een berekenend deel, dat vakbekwaamheid (technè) en praktisch inzicht (phronèsis) omvat.
Met betrekking tot de situatie die net genoemd is, waarin je je bijvoorbeeld voor de vraag gesteld ziet of er een midden is of dat je een extreem moet kiezen, is het praktisch inzicht (phronèsis) belangrijk. Dit deel van je verstand bepaalt namelijk wat je in zo’n situatie moet doen. Er zijn echter geen algemeen geldende regels en iedereen moet voor zichzelf elke keer weer bepalen wat het beste is om te doen. Elke keer moet je een berekening maken. Hier werken verstand en karakter samen of gaan zij uit elkaar, want stel dat je weet wat het midden is en dat je dit moet volgen, dan hangt het van je karakter af of je dit inzicht volgt of tegen beter weten in gaat handelen. Karakter is dus van groot belang voor het geluk van de mens en in de Ethica Nicomachea wijdt Aristoteles veruit de meeste woorden aan het karakter en diens deugden.
Toch staat het praktische inzicht (phronèsis) binnen het verstand op een vrij laag plan. De hoogste deugden van het verstand zijn de filosofische, intuïtieve en wetenschappelijke kennis (sophia, nous, epistèmè). Het leven, waarin deze deugden, en dan vooral de filosofische wijsheid, ontplooid worden is het gelukkigste leven volgens Aristoteles. Kortom, hij was zelf buitengewoon gelukkig met zijn leven als filosoof. Zo gelukkig zelfs dat hij dit als een ideaal zag. Hier doe ik een uitspraak die ik niet kan staven, maar ik denk dat hij wel vrij juist is. Dit gelukkigste leven noemt Aristoteles wel het 'beschouwende leven', in het Grieks 'bios theoorètikos'. In zo’n leven komt een mens tot de complete ontplooiing van zijn kenmerkende eigenschap, namelijk zijn verstand. Het moge duidelijk zijn dat voor de meeste mensen zo’n beschouwend leven niet is weggelegd, maar dat hoeft hun geluk nog niet in de weg te staan. Wie op het ethische vlak optimaal functioneert, is al heel gelukkig. Niet iedereen heet nou eenmaal Einstein of Aristoteles. Zij blijven een ideaal, maar idealen zijn zelden bereikbaar voor een groot publiek.
Verder moet iedereen die gelukkig wil worden op het ethische of intellectuele vlak ook optimaal functioneren op die gebieden van zijn leven, die hij deelt met de andere levende wezens. Men kan volgens Aristoteles de hogere delen van de ziel, het karakter en het verstand, niet ten volste ontplooien, wanneer men niet ook de lagere delen ontplooit. Onder de lagere delen verstaat hij gewonere zaken als je zintuigen gebruiken en je voortplanten. Een hoogleraar biologie die nooit meer naar buiten gaat en dieren en planten gaat bekijken en bovendien geen kinderen heeft is volgens Aristoteles dus bijna een soort tegenspraak. Dit alles is misschien wat kras gezegd, maar vooruit. Wat Aristoteles uiteindelijk lijkt te willen zeggen is dat je, wil je gelukkig worden, jouw complete arsenaal aan menselijke én dierlijke eigenschappen moet ontplooien, maar je moet je uiteindelijk met name richten op de typisch menselijke eigenschap: je verstand, jouw kunnen denken. Dit is eigenlijk hetzelfde als wat ouderen vaak zeggen 'Je moet je talenten gebruiken'. Wie veel talent heeft, heeft dus als mens veel te doen om gelukkig te worden. Aristoteles was zo iemand en heeft veel gedaan. Hij heeft naar zijn eigen theorie geleefd zoals het iemand met karakter betaamt.
--------------------------------------------------------------------------------
Terug naar de inhoudsopgave.
-----------------------------------------------------------------
Ethiek
Deugden
--------------------------------------------------------------------------------
Hoe word ik gelukkig? Het antwoord op deze vraag, zegt Aristoteles, verschilt van persoon tot persoon. Veel mensen denken dat ze gelukkig worden of zijn, als ze zich overgeven aan genot, 'hèdonè' in het Grieks. Deze mensen zouden we misschien 'hedonisten' kunnen noemen. In dit opzicht zou de mens echter niet veel van een dier verschillen. Men vond namelijk in de oudheid dat dieren alleen maar gericht waren op het genot en vervelende zaken wilden vermijden. Mensen die zich helemaal, en alleen maar, overgeven aan bijvoorbeeld hun sexuele verlangens noemen wij soms nog steeds 'dierlijk' en sexuele behoeftes beschouwen wij soms ook als dierlijke behoeftes.
Naast dit soort mensen heb je volgens Aristoteles nog twee soorten mensen: de mens die geluk in eer óf in filosofische beschouwing vindt. De islamitische cultuur is er een die, misschien meer dan de onze, eer hoog in het vaandel heeft en men doet dus ook bepaalde dingen omdat ze eervol zijn. Het is mijn persoonlijke mening dat wij, westerse mensen, ons in ons dagelijkse leven niet meer door eer of schande laten leiden, misschien wel door aanzien of status, maar dat is niet helemaal hetzelfde, want je kan een eervol man zijn zonder een hoge functie bij een bedrijf te hebben.
Het net genoemde type mens wordt door Aristoteles veel meer gewaardeerd dan het hedonistische type, maar het ultieme geluk, dat overigens maar voor weinigen is weggelegd, vind je volgens hem in de filosofische beschouwing. Dit heeft met het volgende te maken. Voor Aristoteles onderscheiden de verschillende levende wezens zich in de soort ziel die ze hebben en de mens verschilt van alle andere dieren, omdat hij over verstand beschikt, kan nadenken. Als wij als mens gelukkig willen worden, moeten we deze eigenschap ten volle uitbuiten, want het is deze eigenschap die ons tot mensen maakt. Geluk is voor Aristoteles iets wat met een bepaalde karakteristieke eigenschap te maken heeft, in ons geval met het verstand.
Als mensen functioneren wij als redelijke, ook wel rationele, wezens en wie dit goed doet, is gelukkig. Vergelijk het maar eens met het volgende geval. Stel, je bent een beeldhouwer, dan maak je beelden, want dit is jouw functie als beeldhouwer. Als je nu alleen maar slechte lelijke beelden maakt, kan je dan gelukkig zijn? Volgens Aristoteles niet. Pas wanneer je mooie beelden maakt, ben jij als beeldhouwer gelukkig. Zomaar een functie uitoefenen is dus niet genoeg, je moet je functie zo goed mogelijk uitoefenen. Nu, als mens denk je. Dit is, Aristotelisch gezegd, jouw functie als mens. Dan word je dus pas echt gelukkig, als je zo goed mogelijk denkt, zo goed mogelijk je verstand uitbuit. Dit houdt helaas in dat je naar school moet, dingen moet leren. Naar school gaan is gelukkig worden.
Aristoteles zag echter ook wel dat niet alle mensen hun verstand ten volle uitbuitten, soms zelfs tegen beter weten in handelden. Het was dus niet zo dat iedereen eenvoudigweg en zonder problemen het menselijk geluk najoeg. Dat zou de wereld wel aangenaam maken, vooral voor leraren, maar zo zat de wereld, of beter de mens, gewoonweg niet in elkaar. Er was volgens Aristoteles een deel in de mens dat zich tegen het verstand kon verzetten of eraan kon gehoorzamen. Dit deel had te maken met de wil of de begeerte.
De wil of de begeerte stond dus in vrij direct contact met het verstand. Zij 'hadden deel aan' het verstand. Zo zorgde Aristoteles voor een onderscheiding op het vlak van het zo goed mogelijk functioneren als mens. Je kon nu namelijk goed functioneren, omdat jij jouw verstand zo goed mogelijk ontwikkelde, maar ook omdat je jouw wil liet gehoorzamen aan dit verstand. Wilde je dus als mens optimaal functioneren, dan moest je enerzijds je verstand oefenen en ontplooien, je moest leren, onderzoeken en studeren, maar aan de andere kant moest je je wil onder de controle van je verstand zien te krijgen of houden. Als mens kon je dus optimaal functioneren op het vlak van het verstand, het intellectuele vlak, en op het vlak van de beheersing van je wil, je karakter, op het ethische vlak ('èthos' betekent in het Grieks 'karakter'). De mate waarin jouw wil aan het verstand gehoorzaamde of er juist tegenin ging bepaalde volgens Aristoteles jouw functioneren op het vlak van het karakter oftewel het ethische vlak.
Optimaal functioneren duidt Aristoteles aan met de term 'aretè', 'virtus' in het Latijn. 'Aretè' vertaalt men in de regel met 'deugd' en men spreekt dus wel van deugden, als men het heeft over de verschillende manieren, waarop je optimaal kunt functioneren. 'Deugd' op het morele vlak definieert Aristoteles als het midden houden tussen extremen. Iedereen heeft natuurlijk sexuele verlangens, maar het midden houden tussen totale overgave aan deze verlangens en het totaal onderdrukken ervan bepaalt of iemand 'deugdelijk' is op het sexuele vlak. Dit verhaal geldt vooral voor gevoelens. Aristoteles merkt trouwens op dat in veel gevallen namen ontbreken voor ofwel de extremen ofwel de middens. Het is verder zo dat je in sommige situaties misschien meer naar een extreem moet neigen dan naar een midden. In een situatie, waarin het midden vooralsnog onvindbaar is, moet je de minst slechte van de twee extremen kiezen. Je moet kiezen tussen twee kwaden. Aristoteles blijft dus erg genuanceerd zoals ook blijkt uit het volgende:
Het is immers niet makkelijk te bepalen op welke manier men boos moet zijn, op wie, naar aanleiding van wat voor soort dingen, en hoe lang; ook wij prijzen soms de mensen die tekortschieten en noemen hen mild, maar bij andere gelegenheden prijzen we de mensen die boos worden, en noemen hen mannelijk. (vert. Ch. Hupperts & B. Poortman)
Hoe je nu moet bepalen in wat voor situatie je zit, wat het midden is en of je dit midden moet volgen, of dat er nog geen midden duidelijk is en je één van de extremen moet kiezen, al deze vragen moet je beantwoorden door een bepaalde berekening te maken. Met deze berekening zijn we aanbeland bij de deugden op het vlak van het verstand, het intellectuele vlak.
In boek VI van de Ethica Nicomachea bespreekt Aristoteles de intellectuele deugden, de verschillende manieren van optimaal functioneren op het vlak van het verstand. Hij maakt binnen het verstand een tweedeling. Aan de ene kant is er een zuiver theoretisch deel, dat filosofische wijsheid (sophia), intuïtieve kennis (nous) en wetenschappelijke kennis (epistèmè) omvat, en aan de andere kant is er een berekenend deel, dat vakbekwaamheid (technè) en praktisch inzicht (phronèsis) omvat.
Met betrekking tot de situatie die net genoemd is, waarin je je bijvoorbeeld voor de vraag gesteld ziet of er een midden is of dat je een extreem moet kiezen, is het praktisch inzicht (phronèsis) belangrijk. Dit deel van je verstand bepaalt namelijk wat je in zo’n situatie moet doen. Er zijn echter geen algemeen geldende regels en iedereen moet voor zichzelf elke keer weer bepalen wat het beste is om te doen. Elke keer moet je een berekening maken. Hier werken verstand en karakter samen of gaan zij uit elkaar, want stel dat je weet wat het midden is en dat je dit moet volgen, dan hangt het van je karakter af of je dit inzicht volgt of tegen beter weten in gaat handelen. Karakter is dus van groot belang voor het geluk van de mens en in de Ethica Nicomachea wijdt Aristoteles veruit de meeste woorden aan het karakter en diens deugden.
Toch staat het praktische inzicht (phronèsis) binnen het verstand op een vrij laag plan. De hoogste deugden van het verstand zijn de filosofische, intuïtieve en wetenschappelijke kennis (sophia, nous, epistèmè). Het leven, waarin deze deugden, en dan vooral de filosofische wijsheid, ontplooid worden is het gelukkigste leven volgens Aristoteles. Kortom, hij was zelf buitengewoon gelukkig met zijn leven als filosoof. Zo gelukkig zelfs dat hij dit als een ideaal zag. Hier doe ik een uitspraak die ik niet kan staven, maar ik denk dat hij wel vrij juist is. Dit gelukkigste leven noemt Aristoteles wel het 'beschouwende leven', in het Grieks 'bios theoorètikos'. In zo’n leven komt een mens tot de complete ontplooiing van zijn kenmerkende eigenschap, namelijk zijn verstand. Het moge duidelijk zijn dat voor de meeste mensen zo’n beschouwend leven niet is weggelegd, maar dat hoeft hun geluk nog niet in de weg te staan. Wie op het ethische vlak optimaal functioneert, is al heel gelukkig. Niet iedereen heet nou eenmaal Einstein of Aristoteles. Zij blijven een ideaal, maar idealen zijn zelden bereikbaar voor een groot publiek.
Verder moet iedereen die gelukkig wil worden op het ethische of intellectuele vlak ook optimaal functioneren op die gebieden van zijn leven, die hij deelt met de andere levende wezens. Men kan volgens Aristoteles de hogere delen van de ziel, het karakter en het verstand, niet ten volste ontplooien, wanneer men niet ook de lagere delen ontplooit. Onder de lagere delen verstaat hij gewonere zaken als je zintuigen gebruiken en je voortplanten. Een hoogleraar biologie die nooit meer naar buiten gaat en dieren en planten gaat bekijken en bovendien geen kinderen heeft is volgens Aristoteles dus bijna een soort tegenspraak. Dit alles is misschien wat kras gezegd, maar vooruit. Wat Aristoteles uiteindelijk lijkt te willen zeggen is dat je, wil je gelukkig worden, jouw complete arsenaal aan menselijke én dierlijke eigenschappen moet ontplooien, maar je moet je uiteindelijk met name richten op de typisch menselijke eigenschap: je verstand, jouw kunnen denken. Dit is eigenlijk hetzelfde als wat ouderen vaak zeggen 'Je moet je talenten gebruiken'. Wie veel talent heeft, heeft dus als mens veel te doen om gelukkig te worden. Aristoteles was zo iemand en heeft veel gedaan. Hij heeft naar zijn eigen theorie geleefd zoals het iemand met karakter betaamt.
--------------------------------------------------------------------------------
Terug naar de inhoudsopgave.
-----------------------------------------------------------------