Diepgang en denken worden overschat
Oppervlakkigheid behoedt je voor heel wat teleurstellingen. Als je ‘meer’ verwacht, loop je ook het risico dat dingen tegenvallen (en dat doen ze vaker wel dan niet).
Mocht je ooit iemand diep willen beledigen, zonder direct naar grof geschut (ziektes, schuttingtaal) te grijpen, dan is de term ‘oppervlakkig' een trefzekere keus. Zelfs wetenschappelijk aantoonbaar oppervlakkige types zullen het benoemen van deze karaktereigenschap als kwetsend ervaren; ‘ik bén niet oppervlakkig, ik kijk naar het journaal!’.
Deze verwerping is deels te wijten aan de leerplicht; je hebt immers niet voor niks minimaal twaalf jaar in de schoolbanken doorgebracht, en dat diploma dat je als afscheidscadeau meekreeg suggereert toch dat je in die tijd ook wat hebt opgestoken (behalve die joints). Daarmee is de oppervlakkigheid een van de laatste mikpunten van de bigot. Waar negers, homo's, vrouwen en zelfs islamieten door de wet tegen discriminatie worden beschermd, zijn nog slechts twee groepen vogelvrij; christenen en oppervlakkigen. Dwars tegen de tjdgeest in, waarin het lezen van de Donald Duck vaak nog te veel gevraagd is, meent vrijwel iedereen dat hij of zij ‘inhoud’ heeft. Want oppervlakkigheid geldt nou niet direct als een waardevolle eigenschap. Waarom dat zo is (calvinisme? snobisme?) laat ik hier buiten beschouwing, ik wil me nu richten op de vraag of het terecht is.
Playboy
Tegenstanders van oppervlakkigheid vertellen ons regelmatig dat het om de inhoud zou moeten gaan. Diepgang is wat zij zoeken, denken hun instrument danwel doel. In hun beleving is de aanschaf van de Playboy inferieur (want platvloers) aan museumbezoek. Wat echter opvalt, is dat deze beweringen steevast worden gedaan vanuit een ruimte die is vormgegeven door een of andere uberstylist volgens de regels van een vage (vaak oosterse) filosofie die op dat moment in zwang is. Gekleed in haute couture (met een prijskaartje waar je een gemiddeld dorp in de Sahel een jaar van kunt voeden) meldt de boodschapper dat minder meer is. Hoe oppervlakkig kun je worden? Overduidelijk dat voor hen - in weerwil van hun woorden- vorm boven inhoud gaat.
Oppervlakkigheid gemaskeerd als diepgang is nog erger dan oppervlakkigheid an sich, want het is gewoon hypocriet. Oprechte oppervlakkigheid pretendeert tenminste niet meer te zijn dan het is. Daarbij, wat is het verschil tussen het aanschouwen van vrouwelijk naakt in het blad van ons aller Hugh Hefner, of in de zalen van het Louvre? Natuurlijk zijn de in marmer vereeuwigde modellen al meer dan 2500 jaar dood terwijl de playmates nog warmbloedig onder de levenden vertoeven, maar in beide gevallen kijk je naar een lekker stuk. Zowel beeldhouwer als fotograaf tonen een seksueel aantrekkelijk lichaam. Dat je het een als artistiek of cultureel bestempelt, en het andere als geilheid maakt geen verschil.
Jean-Paul Sartre
Diepgang en denken worden daarentegen vaak zwaar overschat. Jean-Paul Sartre, tijdens zijn leven door velen als filosoof beschouwd, zat dan wel de godganse dag na te denken, veel wijzer is hij er niet van geworden. Als gevolg van zijn ‘intellectuele’ inspanningen liep hij achter zo'n beetje elke foute stroming uit de 20e eeuw aan. Als een blind paard volgde hij Stalin, ‘Grote Roerganger’ Mao, om ten slotte te eindigen als apologist van de RAF (de Duitse terreurgroep, niet de Britse luchtmacht). Het is het gedrag wat je kunt verwachten van een puisterige opstandige puber, niet van een denker op leeftijd. Sartre maakte aldus diepzinnigheid tot een contradictio in terminis.
Oppervlakkigheid geldt in sommige kringen als redelijk recent verschijnsel, een gevolg van te veel TV, of computergebruik. Daarbij gaat men er gemakshalve vanuit dat vroeger alles beter was, dwz. men vroeger meer culturele belangstelling had. Maar net als met andere, soortgelijke beweringen, gaat het ook hier om projectie van een ideaalbeeld. Grosso modo zijn mensen altijd nogal oppervlakkig geweest. Romeinse villa's waren van onder tot boven beschilderd met taferelen waarbij vergeleken de foto's in de Penthouse verbleken tot poesie-albumplaatjes (je merkt, hier spreekt een connaisseur). Tot eind 19e eeuw zat het publiek in het Concertgebouw niet braaf in stilte te genieten van de uitvoering. De zaal leek meer op een grand cafe, waar mensen thee dronken en keuvelden over het weer, roddelden, de politiek bespraken of zaken deden. De muziek was daarbij slechts bijzaak, soms zelfs tot ergernis van de bezoekers; meer dan eens werd gevraagd of die herrie wat zachter kon. Mozart was niet meer dan muzak.
Klassieke muziek
Overigens klopt het niet dat kinderen slimmer worden door naar klassieke muziek te luisteren. Dezelfde hersengebieden worden gestimuleerd door de klanken van Gers Pardoel (!). Dat zegt weinig over de kwaliteit, maar des te meer over hoe oppervlakkig de (muziek)beleving eigenlijk is. Dit terzijde. Ontlezing is ook niet echt nieuw; rijke kooplieden in de 17e eeuw hadden een voorkeur voor mythische afbeeldingen. Ze hoefden zo de verhalen zelf niet te lezen, en bovendien hadden ze - niet onbelangrijk - een geldig excuus om naakten aan de muur te hangen; het was immers cultuur (maar daarom niet minder erotisch). De oude Grieken dan, zij die ons diepe gedachten over de menselijke geest zouden moeten ontlokken, waren zij wellicht diepzinniger? Achilles ging in zijn tent zitten mokken toen Agamemnon zijn seks-slavinnetje Briseis weghaalde, en Odysseus trok tien jaar zuipend en onder invloed van opium rovend, plunderend en neukend door het Middellandse zeegebied. Het kan aan mij liggen, maar dat is toch wat ze Nederlandse en Britse toeristen verwijten?
Schoonheidsindustrie
Iedereen heeft een zekere mate van oppervlakkigheid, ontkennen is zinloos. Anders zou er geen schoonheids- en modeindustrie bestaan. We vereren jeugd, en willen daar zo lang mogelijk deel van uitmaken. Rimpels worden weggespoten of gladgestreken, grijze haren geverfd. We kleden ons zo flatteus mogelijk en gaan naar de sportschool. Lelijke mensen worden gesust met de leugen dat echte schoonheid vanbinnen zou zitten. Schoonheid zit aan de buitenkant, waar het er toe doet. En hoe oppervlakkig dat mag klinken (beauty is only skindeep, om er maar een cliché tegenaan te gooien), daar zijn goede redenen voor. Schoonheid toont je geschiktheid als partner en ouder, en vormde zo de basis van onze evolutie. Je moet er niet aan denken hoe we eruit zouden hebben gezien als onze voorouders op innerlijk of karakter hadden gelet bij hun partnerkeuze. Bovendien, een lelijk uiterlijk is geenszins een garantie voor een fraai innerliijk; herinner je je Goebbels nog? Wie zegt niet dat het omgekeerde het geval is, dat een rotkarakter zich uit in een afstotende tronie? Of is dat een wel heel oppervlakkige gedachte?
Laat ik er maar eerlijk voor uitkomen; ook ik geloof dat een leven dat is gevuld met het vergaren van kennis, mooie muziek, boeken en films op een hoger plan staat dan een bestaan waarin alles draait om de eerstvolgende wedstrijd van Ajax, of de herhaling van ‘Ik hou van Holland’. Maar klopt die aanname wel? Oppervlakkigheid behoedt je namelijk wel voor heel wat teleurstellingen. Als je ‘meer’ verwacht, loop je ook het risico dat dingen tegenvallen (en dat doen ze vaker wel dan niet). Dat gaat op voor kunst, aspiraties, de liefde, noem maar op. Er zijn gewoon niet zo veel mooie boeken, niet alle muziek is het aanhoren waard, en niet elke vriendin is trouw.
Denkertjes verwachten meer maar krijgen minder
Als je horizon echter niet verder reikt dan het voetballen op zondagmiddag, of dagelijks cafebezoek, kan iedere dag een feestje zijn. Denkertjes verwachten meer maar krijgen minder, waardoor wij eigenlijk in een diep dal leven met slechts af en toe een piek. Daarom kan ik soms best wel eens jaloers zijn op oppervlakkige mensen. Zij leven een stuk luchtiger. Als je levensgeluk afhangt van winst of verlies van ‘je cluppie’, heb je (krat bier tussen je benen, familiezak chips op schoot) in elk geval iedere week kans op dat geluk.
De tragiek van de mens is niet dát hij sterfelijk is, maar dat hij dat wéét. Daardoor sterft hij niet één keer, maar iedere dag (in gedachten) opnieuw. Daar kun je op verschillende manieren mee omgaan. Je kunt, zoals ik, elk uur meer verbitterd raken. Dat geeft misschien wel diepgang, maar of die houding veel aan je levensgeluk toevoegt waag ik te betwijfelen. Je kunt ook het gegeven gelaten aanvaarden, en er in de tussentijd zo lang mogelijk het beste van maken. Simpelweg het komende verval en onafwendbare einde negeren.
Eigenlijk is oppervlakkigheid het ultieme verzet tegen een onontkoombaar lot. Daar is niets oppervlakkigs aan.
Oppervlakkigheid behoedt je voor heel wat teleurstellingen. Als je ‘meer’ verwacht, loop je ook het risico dat dingen tegenvallen (en dat doen ze vaker wel dan niet).
Mocht je ooit iemand diep willen beledigen, zonder direct naar grof geschut (ziektes, schuttingtaal) te grijpen, dan is de term ‘oppervlakkig' een trefzekere keus. Zelfs wetenschappelijk aantoonbaar oppervlakkige types zullen het benoemen van deze karaktereigenschap als kwetsend ervaren; ‘ik bén niet oppervlakkig, ik kijk naar het journaal!’.
Deze verwerping is deels te wijten aan de leerplicht; je hebt immers niet voor niks minimaal twaalf jaar in de schoolbanken doorgebracht, en dat diploma dat je als afscheidscadeau meekreeg suggereert toch dat je in die tijd ook wat hebt opgestoken (behalve die joints). Daarmee is de oppervlakkigheid een van de laatste mikpunten van de bigot. Waar negers, homo's, vrouwen en zelfs islamieten door de wet tegen discriminatie worden beschermd, zijn nog slechts twee groepen vogelvrij; christenen en oppervlakkigen. Dwars tegen de tjdgeest in, waarin het lezen van de Donald Duck vaak nog te veel gevraagd is, meent vrijwel iedereen dat hij of zij ‘inhoud’ heeft. Want oppervlakkigheid geldt nou niet direct als een waardevolle eigenschap. Waarom dat zo is (calvinisme? snobisme?) laat ik hier buiten beschouwing, ik wil me nu richten op de vraag of het terecht is.
Playboy
Tegenstanders van oppervlakkigheid vertellen ons regelmatig dat het om de inhoud zou moeten gaan. Diepgang is wat zij zoeken, denken hun instrument danwel doel. In hun beleving is de aanschaf van de Playboy inferieur (want platvloers) aan museumbezoek. Wat echter opvalt, is dat deze beweringen steevast worden gedaan vanuit een ruimte die is vormgegeven door een of andere uberstylist volgens de regels van een vage (vaak oosterse) filosofie die op dat moment in zwang is. Gekleed in haute couture (met een prijskaartje waar je een gemiddeld dorp in de Sahel een jaar van kunt voeden) meldt de boodschapper dat minder meer is. Hoe oppervlakkig kun je worden? Overduidelijk dat voor hen - in weerwil van hun woorden- vorm boven inhoud gaat.
Oppervlakkigheid gemaskeerd als diepgang is nog erger dan oppervlakkigheid an sich, want het is gewoon hypocriet. Oprechte oppervlakkigheid pretendeert tenminste niet meer te zijn dan het is. Daarbij, wat is het verschil tussen het aanschouwen van vrouwelijk naakt in het blad van ons aller Hugh Hefner, of in de zalen van het Louvre? Natuurlijk zijn de in marmer vereeuwigde modellen al meer dan 2500 jaar dood terwijl de playmates nog warmbloedig onder de levenden vertoeven, maar in beide gevallen kijk je naar een lekker stuk. Zowel beeldhouwer als fotograaf tonen een seksueel aantrekkelijk lichaam. Dat je het een als artistiek of cultureel bestempelt, en het andere als geilheid maakt geen verschil.
Jean-Paul Sartre
Diepgang en denken worden daarentegen vaak zwaar overschat. Jean-Paul Sartre, tijdens zijn leven door velen als filosoof beschouwd, zat dan wel de godganse dag na te denken, veel wijzer is hij er niet van geworden. Als gevolg van zijn ‘intellectuele’ inspanningen liep hij achter zo'n beetje elke foute stroming uit de 20e eeuw aan. Als een blind paard volgde hij Stalin, ‘Grote Roerganger’ Mao, om ten slotte te eindigen als apologist van de RAF (de Duitse terreurgroep, niet de Britse luchtmacht). Het is het gedrag wat je kunt verwachten van een puisterige opstandige puber, niet van een denker op leeftijd. Sartre maakte aldus diepzinnigheid tot een contradictio in terminis.
Oppervlakkigheid geldt in sommige kringen als redelijk recent verschijnsel, een gevolg van te veel TV, of computergebruik. Daarbij gaat men er gemakshalve vanuit dat vroeger alles beter was, dwz. men vroeger meer culturele belangstelling had. Maar net als met andere, soortgelijke beweringen, gaat het ook hier om projectie van een ideaalbeeld. Grosso modo zijn mensen altijd nogal oppervlakkig geweest. Romeinse villa's waren van onder tot boven beschilderd met taferelen waarbij vergeleken de foto's in de Penthouse verbleken tot poesie-albumplaatjes (je merkt, hier spreekt een connaisseur). Tot eind 19e eeuw zat het publiek in het Concertgebouw niet braaf in stilte te genieten van de uitvoering. De zaal leek meer op een grand cafe, waar mensen thee dronken en keuvelden over het weer, roddelden, de politiek bespraken of zaken deden. De muziek was daarbij slechts bijzaak, soms zelfs tot ergernis van de bezoekers; meer dan eens werd gevraagd of die herrie wat zachter kon. Mozart was niet meer dan muzak.
Klassieke muziek
Overigens klopt het niet dat kinderen slimmer worden door naar klassieke muziek te luisteren. Dezelfde hersengebieden worden gestimuleerd door de klanken van Gers Pardoel (!). Dat zegt weinig over de kwaliteit, maar des te meer over hoe oppervlakkig de (muziek)beleving eigenlijk is. Dit terzijde. Ontlezing is ook niet echt nieuw; rijke kooplieden in de 17e eeuw hadden een voorkeur voor mythische afbeeldingen. Ze hoefden zo de verhalen zelf niet te lezen, en bovendien hadden ze - niet onbelangrijk - een geldig excuus om naakten aan de muur te hangen; het was immers cultuur (maar daarom niet minder erotisch). De oude Grieken dan, zij die ons diepe gedachten over de menselijke geest zouden moeten ontlokken, waren zij wellicht diepzinniger? Achilles ging in zijn tent zitten mokken toen Agamemnon zijn seks-slavinnetje Briseis weghaalde, en Odysseus trok tien jaar zuipend en onder invloed van opium rovend, plunderend en neukend door het Middellandse zeegebied. Het kan aan mij liggen, maar dat is toch wat ze Nederlandse en Britse toeristen verwijten?
Schoonheidsindustrie
Iedereen heeft een zekere mate van oppervlakkigheid, ontkennen is zinloos. Anders zou er geen schoonheids- en modeindustrie bestaan. We vereren jeugd, en willen daar zo lang mogelijk deel van uitmaken. Rimpels worden weggespoten of gladgestreken, grijze haren geverfd. We kleden ons zo flatteus mogelijk en gaan naar de sportschool. Lelijke mensen worden gesust met de leugen dat echte schoonheid vanbinnen zou zitten. Schoonheid zit aan de buitenkant, waar het er toe doet. En hoe oppervlakkig dat mag klinken (beauty is only skindeep, om er maar een cliché tegenaan te gooien), daar zijn goede redenen voor. Schoonheid toont je geschiktheid als partner en ouder, en vormde zo de basis van onze evolutie. Je moet er niet aan denken hoe we eruit zouden hebben gezien als onze voorouders op innerlijk of karakter hadden gelet bij hun partnerkeuze. Bovendien, een lelijk uiterlijk is geenszins een garantie voor een fraai innerliijk; herinner je je Goebbels nog? Wie zegt niet dat het omgekeerde het geval is, dat een rotkarakter zich uit in een afstotende tronie? Of is dat een wel heel oppervlakkige gedachte?
Laat ik er maar eerlijk voor uitkomen; ook ik geloof dat een leven dat is gevuld met het vergaren van kennis, mooie muziek, boeken en films op een hoger plan staat dan een bestaan waarin alles draait om de eerstvolgende wedstrijd van Ajax, of de herhaling van ‘Ik hou van Holland’. Maar klopt die aanname wel? Oppervlakkigheid behoedt je namelijk wel voor heel wat teleurstellingen. Als je ‘meer’ verwacht, loop je ook het risico dat dingen tegenvallen (en dat doen ze vaker wel dan niet). Dat gaat op voor kunst, aspiraties, de liefde, noem maar op. Er zijn gewoon niet zo veel mooie boeken, niet alle muziek is het aanhoren waard, en niet elke vriendin is trouw.
Denkertjes verwachten meer maar krijgen minder
Als je horizon echter niet verder reikt dan het voetballen op zondagmiddag, of dagelijks cafebezoek, kan iedere dag een feestje zijn. Denkertjes verwachten meer maar krijgen minder, waardoor wij eigenlijk in een diep dal leven met slechts af en toe een piek. Daarom kan ik soms best wel eens jaloers zijn op oppervlakkige mensen. Zij leven een stuk luchtiger. Als je levensgeluk afhangt van winst of verlies van ‘je cluppie’, heb je (krat bier tussen je benen, familiezak chips op schoot) in elk geval iedere week kans op dat geluk.
De tragiek van de mens is niet dát hij sterfelijk is, maar dat hij dat wéét. Daardoor sterft hij niet één keer, maar iedere dag (in gedachten) opnieuw. Daar kun je op verschillende manieren mee omgaan. Je kunt, zoals ik, elk uur meer verbitterd raken. Dat geeft misschien wel diepgang, maar of die houding veel aan je levensgeluk toevoegt waag ik te betwijfelen. Je kunt ook het gegeven gelaten aanvaarden, en er in de tussentijd zo lang mogelijk het beste van maken. Simpelweg het komende verval en onafwendbare einde negeren.
Eigenlijk is oppervlakkigheid het ultieme verzet tegen een onontkoombaar lot. Daar is niets oppervlakkigs aan.