Uit een brief van Hannah Arendt aan Mary McCarthy – 20 Augustus 1954
De zwakzinnige nadenkelijkheid of nadenkende zwakzinnigheid der intellectuelen – jouw voorbeeld:
Waarom zou ik niet mijn groormoeder doden als ik dat wil? Zulke en dergelijke vragen werden in
het verleden enerzijds door de religie, anderzijds door het gezond verstand beantwoord. Het
antwoord van de religie is: omdat je in de hel terecht komt en voor eeuwig verdoemd zult zijn. Het
antwoord van je gezond verstand is : omdat je zelf niet vermoord wilt worden.
Beide antwoorden hebben hun betekenis verloren, en dat niet meer alleen vanwege deze specifieke
verklaringen – niemand gelooft nog aan de hel, niemand is is er nog zo zeker van dat hij niet
gedood wil worden of dat de dood, zelfs de gewelddadige dood, werkelijk zo erg is - maar
vanwege hun oorsprong : het geloof enerzijds en de gezond-verstand oordelen zijn niet meer
maatgevend.
Het philosofische antwoord zou dat van Socrates zijn: Omdat ik met mezelf moet leven, en
inderdaad de enige persoon ben waarvan ik me nooit kan losmaken, wiens gezelschap ik voor altijd
zal moeten verdragen, ik wil geen moordenaar worden; Ik wil mijn leven niet in het gezelschap van
een moordenaar doorbrengen.
Dit antwoord is niet langer meer geldig omdat nauwelijks iemand tegenwoordig nog bij zichzelf
leeft; als hij alleen is, is hij eenzaam d.w.z. niet samen met zichzelf. (Als onder zulke
omstandigheden iemand samen kan zijn met andere mensen, is een andere zaak)