Aan het hérlezen. Het rabbenmandsyndroom was ook mijn lot.
marmot.
Is er nog iemand die de boeken van Maria van der Steen (1906 – 1987) leest? Zij is in mijn ogen een heldin. Nu moet ik eerst vertellen wat ik daaronder versta. Mensen die onverschrokken dingen doen, zeggen mij weinig. Zulke figuren treden op in noodsituaties, maar worden meestal gedreven door sensatiezucht of prestatiedrang. Nee, een held is een persoonlijkheid die als voorbeeld kan dienen. Een enkeling heeft dat van huis uit, anderen hebben ervoor moeten vechten.
Maria van der Steen, geboren als Annie Pepers, had het lang in zich om helemaal geen heldin te worden. Haar vader was een rijke boerenzoon uit het Belgische Hasselt, die echter als een tempelier zoop en zijn gezin met negen kinderen in etappes ten gronde richtte. Een krot tegenover het kerkhof in Mierlo-Hout leek van deze teloorgang de gewelddadige eindbestemming. Maria’s moeder werd geslagen, de kinderen werden geslagen. Gekrijs, honger en smerigheid. Maria besloot al vroeg naar een beter leven op zoek te gaan. Wat bleek hierbij? Ze kreeg minder te stellen met haar bazen dan met haar eigen mensen.
Toen ze driftig boeken begon te lezen, werd ze voor haar omgeving een ‘aanstelster’. Toen ze haar manieren polijstte (met mes en vork eten, minder vloeken, hoger praten, handen schudden) werd ze een ‘kakmadam’. Als elfjarige moest ze gaan werken bij Carp in Helmond en ervoer ze dat er onder arbeiders een strikte rangorde bestond, met bovenaan ‘pure slavendrijvers’. Een collega waarschuwde: “Het zal jaren, eeuwen duren voordat wij het juk in onszelf hebben afgeworpen. Wij willen getrapt worden, verdomme. Er is geen groter vijand van de democratie dan de arbeider zelf.”
Maria ging gedichten schrijven en vertrok naar Philips in Eindhoven, waar het hoofd van de bibliotheek haar literaire belangstelling ontdekte. Hij bood haar de kans om onder werktijd cursussen te volgen. Haar vriendinnen stonden direct bij de fabriekspoort klaar: “Ophangen moesten ze je, vuile verraadster.”
Onder Surinamers staat deze nivellerende druk bekend als de krabbenmand. Maar daarbij wordt iemands succes meestal verpest doordat familie en vrienden al te enthousiast aanklampen, met een gezamenlijke terugval als resultaat. Bij Maria van der Steen was het pure kift die speelde: ik een stumper, jij een stumper. Ik denk niet dat er buiten Helmond een auteur is geweest die dit fenomeen zo nadrukkelijk heeft gemeld.
Maria van der Steen zou het uiteindelijk tot maatschappelijk werkster bij Philips schoppen, een niet geringe carrixe8re voor iemand met alleen de lagere school. Toch zou haar komaf haar dwars blijven zitten. Zij moest continu vechten tegen onwetendheid en afgunst van soortgenoten en werd door een van hen zelfs met een mes bedreigd. Teleurgesteld vertrok ze naar Den Haag en werd romanschrijfster. In boeken als Die Annie ben ik en Wel bij brood alleen deed ze gepassioneerd verslag van haar strijd. Een beperkt succes, want haar boodschap was weinig courant.
Aan het eind van haar leven raakte ze betrokken bij het linkse feminisme, een beetje oneigenlijk misschien, want het feminisme is in mijn ogen meer een liberale aangelegenheid dan een socialistische. Maria droeg ook nooit het dubbele chagrijn van haar rode zusters uit: onderdrukt als arbeider xe8n als vrouw. Maar met een dichtbundel getiteld Een zaadbal in mijn hand zal ze zeker bij hen in de smaak zijn gevallen. Eindelijk had ze kompanen gevonden.
Het verhaal van Maria heeft een allerliefst slot. Ze ligt begraven aan de Molenstraat in Helmond, hoewel ze een broertje de dood aan Brabant moet hebben gehad. Ooit heeft ze echter verklaard dat ze was gaan schrijven om haar moeder, die zo onder haar dronken vader had geleden en op latere leeftijd van hem was gescheiden, in ere te herstellen. Samen met haar moeder deelt ze nu een graf.
Jef de Jager
marmot.
Is er nog iemand die de boeken van Maria van der Steen (1906 – 1987) leest? Zij is in mijn ogen een heldin. Nu moet ik eerst vertellen wat ik daaronder versta. Mensen die onverschrokken dingen doen, zeggen mij weinig. Zulke figuren treden op in noodsituaties, maar worden meestal gedreven door sensatiezucht of prestatiedrang. Nee, een held is een persoonlijkheid die als voorbeeld kan dienen. Een enkeling heeft dat van huis uit, anderen hebben ervoor moeten vechten.
Maria van der Steen, geboren als Annie Pepers, had het lang in zich om helemaal geen heldin te worden. Haar vader was een rijke boerenzoon uit het Belgische Hasselt, die echter als een tempelier zoop en zijn gezin met negen kinderen in etappes ten gronde richtte. Een krot tegenover het kerkhof in Mierlo-Hout leek van deze teloorgang de gewelddadige eindbestemming. Maria’s moeder werd geslagen, de kinderen werden geslagen. Gekrijs, honger en smerigheid. Maria besloot al vroeg naar een beter leven op zoek te gaan. Wat bleek hierbij? Ze kreeg minder te stellen met haar bazen dan met haar eigen mensen.
Toen ze driftig boeken begon te lezen, werd ze voor haar omgeving een ‘aanstelster’. Toen ze haar manieren polijstte (met mes en vork eten, minder vloeken, hoger praten, handen schudden) werd ze een ‘kakmadam’. Als elfjarige moest ze gaan werken bij Carp in Helmond en ervoer ze dat er onder arbeiders een strikte rangorde bestond, met bovenaan ‘pure slavendrijvers’. Een collega waarschuwde: “Het zal jaren, eeuwen duren voordat wij het juk in onszelf hebben afgeworpen. Wij willen getrapt worden, verdomme. Er is geen groter vijand van de democratie dan de arbeider zelf.”
Maria ging gedichten schrijven en vertrok naar Philips in Eindhoven, waar het hoofd van de bibliotheek haar literaire belangstelling ontdekte. Hij bood haar de kans om onder werktijd cursussen te volgen. Haar vriendinnen stonden direct bij de fabriekspoort klaar: “Ophangen moesten ze je, vuile verraadster.”
Onder Surinamers staat deze nivellerende druk bekend als de krabbenmand. Maar daarbij wordt iemands succes meestal verpest doordat familie en vrienden al te enthousiast aanklampen, met een gezamenlijke terugval als resultaat. Bij Maria van der Steen was het pure kift die speelde: ik een stumper, jij een stumper. Ik denk niet dat er buiten Helmond een auteur is geweest die dit fenomeen zo nadrukkelijk heeft gemeld.
Maria van der Steen zou het uiteindelijk tot maatschappelijk werkster bij Philips schoppen, een niet geringe carrixe8re voor iemand met alleen de lagere school. Toch zou haar komaf haar dwars blijven zitten. Zij moest continu vechten tegen onwetendheid en afgunst van soortgenoten en werd door een van hen zelfs met een mes bedreigd. Teleurgesteld vertrok ze naar Den Haag en werd romanschrijfster. In boeken als Die Annie ben ik en Wel bij brood alleen deed ze gepassioneerd verslag van haar strijd. Een beperkt succes, want haar boodschap was weinig courant.
Aan het eind van haar leven raakte ze betrokken bij het linkse feminisme, een beetje oneigenlijk misschien, want het feminisme is in mijn ogen meer een liberale aangelegenheid dan een socialistische. Maria droeg ook nooit het dubbele chagrijn van haar rode zusters uit: onderdrukt als arbeider xe8n als vrouw. Maar met een dichtbundel getiteld Een zaadbal in mijn hand zal ze zeker bij hen in de smaak zijn gevallen. Eindelijk had ze kompanen gevonden.
Het verhaal van Maria heeft een allerliefst slot. Ze ligt begraven aan de Molenstraat in Helmond, hoewel ze een broertje de dood aan Brabant moet hebben gehad. Ooit heeft ze echter verklaard dat ze was gaan schrijven om haar moeder, die zo onder haar dronken vader had geleden en op latere leeftijd van hem was gescheiden, in ere te herstellen. Samen met haar moeder deelt ze nu een graf.
Jef de Jager