Als ik oud word
Jonathan Swift --- 1699
Niet een jonge vrouw trouwen.
Niet jonge mensen gezelschap houden, tenzij zij het echt willen
Niet chagrijnig, mopperig of achterdochtig zijn.
Niet neerkijken op bestaande manieren, weetjes, gewoonten, mensen of oorlog, enz.
Niet al te lief tegen kinderen zijn, of ze ook maar in mijn buurt laten komen.
Niet telkens weer hetzelfde verhaal tegen dezelfde mensen vertellen.
Niet hebberig zijn.
Niet fatsoen of properheid verwaarlozen, om niet vies te worden.
Niet te streng zijn tegen jonge mensen, maar toegeeflijk voor hun jeugdige dwaasheden
en zwakheden.
Niet worden beïnvloed door, of luisteren naar gemene, roddelende bedienden of andere mensen
Niet te gul met raad zijn, noch iemand lastig vallen, behalve degenen die dat willen.
Willen dat een aantal goede vrienden mij laten weten welke van deze voornemens ik overtreed,
verwaarloos en hoe; en dan mijn leven beteren.
Niet teveel praten, en niet over mijzelf.
Niet opscheppen over mijn vroegere aantrekkelijkheid, kracht of succes bij vrouwen, etc.
Niet luisteren naar gevlei, noch denken dat een jonge vrouw van mij kan houden,
--et eos qui hereditatem captant, odisse ac vitare--
(vert. ‘en een afkeer hebben van vrouwen die op mijn erfenis azen, en hen uit de weg gaan’)
Niet zelfverzekerd zijn of koppig.
Niet de bedoeling hebben om al die regels in acht te nemen, uit angst dat ik me aan geen enkele hou.
------------------------------------------------
uit : Doodgezwegen boeken en geschriften
Jonathan Swift --- 1699
Niet een jonge vrouw trouwen.
Niet jonge mensen gezelschap houden, tenzij zij het echt willen
Niet chagrijnig, mopperig of achterdochtig zijn.
Niet neerkijken op bestaande manieren, weetjes, gewoonten, mensen of oorlog, enz.
Niet al te lief tegen kinderen zijn, of ze ook maar in mijn buurt laten komen.
Niet telkens weer hetzelfde verhaal tegen dezelfde mensen vertellen.
Niet hebberig zijn.
Niet fatsoen of properheid verwaarlozen, om niet vies te worden.
Niet te streng zijn tegen jonge mensen, maar toegeeflijk voor hun jeugdige dwaasheden
en zwakheden.
Niet worden beïnvloed door, of luisteren naar gemene, roddelende bedienden of andere mensen
Niet te gul met raad zijn, noch iemand lastig vallen, behalve degenen die dat willen.
Willen dat een aantal goede vrienden mij laten weten welke van deze voornemens ik overtreed,
verwaarloos en hoe; en dan mijn leven beteren.
Niet teveel praten, en niet over mijzelf.
Niet opscheppen over mijn vroegere aantrekkelijkheid, kracht of succes bij vrouwen, etc.
Niet luisteren naar gevlei, noch denken dat een jonge vrouw van mij kan houden,
--et eos qui hereditatem captant, odisse ac vitare--
(vert. ‘en een afkeer hebben van vrouwen die op mijn erfenis azen, en hen uit de weg gaan’)
Niet zelfverzekerd zijn of koppig.
Niet de bedoeling hebben om al die regels in acht te nemen, uit angst dat ik me aan geen enkele hou.
------------------------------------------------
uit : Doodgezwegen boeken en geschriften